
Niets had me echter kunnen voorbereiden op
de schok die ik te verwerken kreeg toen ze voor me stond. Ze was
het, ja, dat moest ik erkennen, het was nog steeds Luciana, hoewel
ik heel even dacht dat er sprake was van een vreselijke vergissing.
Een vreselijke vergissing van de tijd. De wreedst mogelijke wraak
op een vrouw - had Kloster geschreven - was om pas na tien jaar
weer naar haar te kijken.
Ik zou kunnen zeggen dat ze dik was geworden,
maar dat was slechts een deel van het verhaal. Misschien was het
meest afschrikwekkende aan haar verschijning nog wel dat ze haar
best deed om door middel van haar ogen haar oude gezicht te laten
herleven, het gezicht dat ik had gekend, alsof ze me vanuit een ver
verleden, dat diep was weggezonken in de rioolput van de
vergetelheid, probeerde te bereiken. Ze glimlachte met iets van
wanhoop in haar blik, om te zien of ze, al was het maar
gedeeltelijk, nog over haar vroegere aantrekkingskracht beschikte.
Die twijfelende glimlach bleef echter niet langer dan een fractie
van een seconde op haar gezicht staan, alsof ook zij zich ervan
bewust was dat ze door een reeks onverbiddelijke amputaties al haar
charmes was kwijtgeraakt. De ergste voorgevoelens die ik over haar
uiterlijk had gehad, waren werkelijkheid geworden. Haar nek, die
gepolijste nek waar ik zo geobsedeerd door was geraakt, was in
omvang sterk toegenomen, en onder haar kin was een onherstelbare
uitdijing te zien. Haar ogen, die vroeger zo levendig waren
geweest, waren nu klein en dof. Haar mondhoeken hingen verbitterd
naar beneden en het leek alsof het al heel lang geleden was dat
iemand haar had laten lachen. Maar het gruwelijkst was ongetwijfeld
wat er met haar haar was gebeurd. Alsof ze een of andere
zenuwziekte had gehad, alsof ze haar haren in een vlaag van
radeloosheid uit haar hoofd had getrokken, was een hele plek
op haar voorhoofd kaal geworden, en boven één oor, waar het haar
veel dunner was, waren, alsof het littekens waren, vaalwitte
stukken van haar schedel te zien. Ik denk dat mijn blik iets te
lang vol afschuw en ongeloof op die futloze restanten gericht
bleef, want ze bracht een hand naar haar oor om de bewuste plek te
verbergen. Maar halverwege liet ze haar hand weer zakken, alsof de
schade toch te groot was om te verhullen.
'Ook dat heb ik aan Kloster te danken,' zei
ze.
Ze had plaatsgenomen op de draaistoel waar ze
tien jaar geleden ook op had gezeten en keek om zich heen, ik denk
enigszins verrast dat er in mijn huis zo weinig veranderd
was.
'Ongelooflijk,' zei ze, alsof ze een onrecht
vaststelde, maar ook alsof ze onverwacht een vluchthaven uit het
verleden had teruggevonden die nog ongeschonden was. 'Alles is hier
nog hetzelfde. Je hebt zelfs dat afschuwelijke grijze kleedje nog.
En jij - ze keek me bijna beschuldigend aan - 'jij bent ook niets
veranderd. Misschien een paar grijze haren. Je bent zelfs niet
aangekomen; ik weet zeker dat als ik naar de keuken ga, er in de
keukenkastjes alleen koffie staat en verder niets.'
Ik neem aan dat het vervolgens mijn beurt was om
iets aardigs te zeggen, maar ik liet het moment voorbijgaan zonder
de juiste woorden te vinden, en ik denk dat mijn zwijgen haar meer
pijn deed dan welke leugen dan ook.
'Dus jij wilt niets over mij weten? Wil je niet
weten hoe het met mijn vriend gaat?' zei ze, met een ironische en
onaangename glimlach, alsof ze me tot een soort spelletje wilde
verleiden.
'Wat is er met je vriend?' vroeg ik
automatisch.
'Die is dood,' zei ze, en voordat ik kon
antwoorden keek ze me strak aan, alsof het nu weer haar beurt was
om een zet te doen. 'Wil je niet weten hoe het met mijn ouders
gaat?'
Ik zei niets, en ze beantwoordde de vraag zelf,
weer op die bijna uitdagende toon.
'Die zijn dood. Wil je niet weten hoe het met
mijn broer gaat? Die is dood.'
Haar onderlip trilde licht.
'Dood, dood, dood. De een na de ander. En
niemand die het ziet. In het begin zag ik het zelf niet
eens.'
'Wil je zeggen dat iemand ze heeft
vermoord?'
'Kloster,' fluisterde ze doodsbang, waarbij ze
haar hoofd dichter bij het mijne bracht, alsof iemand ons kon
afluisteren. 'En hij is nog niet klaar. Hij doet het langzaam, dat
is het geheim. Hij laat jaren voorbijgaan voordat hij weer
toeslaat.'
'Kloster vermoordt al je familieleden ... zonder
dat iemand het doorheeft,' vatte ik voorzichtig samen, als iemand
die de woordenstroom van een verwarde geest probeert te
volgen.
Ze knikte ernstig, zonder haar blik van me af te
wenden, wachtend op mijn volgende reactie, alsof het belangrijkste
al gezegd was en ze haar lot in mijn handen had gelegd. Ik dacht
natuurlijk dat ze aan een of andere psychische stoornis leed na het
tragische verlies van zo veel geliefden. Kloster had in de
afgelopen jaren een bijna obscene beroemdheid gekregen: je kon geen
krant openslaan zonder zijn naam tegen te komen. Geen schrijver
werd vaker gevraagd, was zo alom aanwezig of werd uitbundiger
geprezen. Kloster kon tegelijkertijd een literaire jury voorzitten,
de lijst van ondertekenaars van een petitie aanvoeren, Argentinië
vertegenwoordigen op een internationaal congres en de eregast zijn
bij een diner op een ambassade. In die tien jaar was hij van een in
nevelen gehulde schrijver uitgegroeid tot een publieke figuur,
bijna een merk. Zijn boeken verkochten in alle mogelijke formaten,
van de Klosterpockets tot de luxueuze gebonden uitgaven die
bedrijven als relatiegeschenk konden geven. En hoewel hij weer een
gezicht had gekregen, dat was te aanschouwen op zorgvuldig
gecomponeerde foto's, was ik al lang geleden opgehouden hem als een
persoon te zien, als een mens van vlees en bloed; voor mij was hij
een abstracte naam geworden die overal opdook, in boekwinkels, op
affiches, in krantenkoppen. In elk geval leidde Kloster het
ongrijpbare en koortsachtige leven van een beroemde schrijver: hij
leek geen minuut rust te nemen tussen de promotietournees voor zijn
boeken en de onophoudelijke stroom andere activiteiten waaraan hij
deelnam. En dan rekende ik de uren die hij aan het
schrijven moest besteden nog niet mee, want zijn boeken bleven
met een onverstoorbare regelmaat verschijnen, het ene na het
andere. De mogelijkheid dat Kloster iets te maken had met echte
misdrijven leek me even bizar als het idee dat de paus ze gepleegd
zou hebben.
'Maar heeft Kloster dan nog tijd over om moorden
te plannen?' liet ik me ontvallen, nog niet bijgekomen van mijn
verbazing.
Ik bedacht te laat dat zij dat als een ironische
grap zou kunnen opvatten en dat ik haar misschien onbedoeld had
gekwetst. Maar Luciana antwoordde alsof ik haar zojuist het
doorslaggevende bewijs aan de hand had gedaan.
'Precies, dat is onderdeel van zijn strategie.
Dat niemand denkt dat het überhaupt mogelijk is. Toen wij elkaar
leerden kennen, heb jij een keer tegen me gezegd dat hij een
mysterieuze figuur was. In die periode minachtte hij alles wat met
de media te maken had, ik heb hem zelf honderden keren interviews
horen weigeren. Maar de afgelopen jaren heeft hij bewust naar die
roem gezocht, omdat hij die nodig heeft. Het is zijn perfecte
dekmantel. En hij heeft die dekmantel nodig,' zei ze bitter, 'voor
als iemand een onderzoek zou willen instellen, voor het geval dat
iemand bereid is om mij te geloven.'
'Maar welke reden zou Kloster kunnen hebben
...?'
'Dat weet ik niet. Dat is nog het ergst. Hoewel
ik er later wel een ... idee over heb ontwikkeld. Er is één reden
die alles zou verklaren. Hij heeft namelijk een motief: een
aanklacht die ik tegen hem heb ingediend toen ik weer voor hem was
gaan werken. Maar dat was een kleinigheid, als je erop terugkijkt.
Het is niet eens tot een rechtszaak gekomen. Ik kan niet geloven
dat hij nog steeds wraak aan het nemen is; dat zou buiten alle
proporties zijn. Hoe meer ik erover nadenk, hoe minder ik geloof
dat dat de echte reden is.'
'Een aanklacht tegen Kloster? Ik dacht dat hij
de perfecte werkgever was. De laatste keer dat ik je zag, leek je
heel tevreden dat je weer voor hem ging werken. Wat is er sindsdien
gebeurd?'
Het koffiezetapparaat op het fornuis begon te
pruttelen. Ik liep naar de keuken, keerde terug met twee kopjes
koffie en wachtte totdat ze suiker in haar koffie had gedaan. Ze
roerde een eeuwigheid met haar lepeltje in het kopje, alsof ze haar
gedachten probeerde te ordenen. Of misschien was ze aan het afwegen
wat ze me wel en niet kon vertellen.
'Wat er sindsdien is gebeurd? Ik vraag mezelf al
jarenlang elke dag af wat er precies is gebeurd. Het lijkt wel een
nachtmerrie: ik kan elke gebeurtenis apart vertellen, maar dan zou
het gewoon een reeks ongelukken lijken. Het begon allemaal na die
reis, toen ik weer voor hem ging werken. De eerste dag had hij een
goed humeur. Hij vroeg me in een pauze, toen ik koffie aan het
zetten was, wat ik gedaan had in die maand dat hij weg was geweest.
Ik vertelde, zonder er verder bij na te denken, dat ik voor jou had
gewerkt. In het begin leek hij alleen maar geïrriteerd. Hij wilde
weten wie je was en waar de roman over ging die je me had
gedicteerd. Ik had het idee dat hij je naam wel kende, en anders
deed hij alsof. Ik vertelde hem dat je je pols had gebroken. Het
was een heel gewoon gesprek, niets bijzonders, maar ineens meende
ik aan de toon van zijn stem en aan de indringendheid waarmee hij
de vragen stelde te horen dat hij jaloers was, alsof het voor hem
vaststond dat er iets gebeurd was tussen ons. Ik kreeg een paar
keer de indruk dat hij op het punt stond om het me rechtstreeks te
vragen. En de dagen erna kwam hij op een of andere manier steeds
weer terug op het zwarte gat dat die maand voor hem vormde. Hij las
zelfs een van je boeken en begon toen wéér over jou, om de spot te
drijven met wat je had geschreven. Ik vertelde nooit iets, en
daardoor raakte hij nog meer geïrriteerd. Maar een week later
veranderde hij van strategie. Hij was zwijgzamer dan ooit; hij
sprak nauwelijks nog tegen me, en ik had het gevoel dat hij erover
zat te denken om me te ontslaan.'
'Dat idee had ik ook,' zei ik, 'hij was verliefd
op je.'
'Dat waren de moeilijkste dagen. Hij dicteerde
me geen woord en liep alleen maar door de kamer, alsof hij een
besluit moest nemen over iets wat niets met zijn boek te maken had.
Over iets wat te maken had met mij. En opeens, op een ochtend,
begon hij me weer normaal te dicteren, alsof er niets was gebeurd.
Dat wil zeggen, normaal tussen aanhalingstekens: het leek namelijk
alsof hij plotseling heel veel inspiratie had, hij leek wel
bezeten. Tot dan toe had hij me altijd maximaal een of twee
alinea's per dag gedicteerd, om ze vervolgens bijna maniakaal te
corrigeren, zin voor zin. Die dag dicteerde hij me in één ruk een
lange en behoorlijk gruwelijke scène: een reeks moorden, een
slachtpartij door die sekte van religieuze moordenaars. Hij leek
wel een ander mens, hij had me nooit eerder zo snel gedicteerd, ik
had de grootste moeite om hem te volgen. Toch dacht ik dat alles
weer goed zou komen. Ik vond mijn werk in die tijd erg belangrijk
en was bang dat hij me wilde ontslaan. Hij dicteerde me twee uur op
die hoge snelheid en leek een steeds beter humeur te krijgen. Toen
ik weer koffie ging zetten, maakte hij zelfs voor het eerst in al
die tijd weer een paar grapjes. Ik stond op, maar terwijl ik me
uitstrekte voelde ik dat mijn nek stijf was geworden. Ik had in die
tijd een probleem met mijn nek,' zei ze, alsof ze me na tien jaar
alsnog een verklaring wilde geven en haar onschuld wilde
aantonen.
'Ja, dat herinner ik me nog goed,' zei ik
afgemeten. 'Hoewel ik altijd een beetje mijn twijfels had over die
nekpijn van jou.'
'Maar die had ik echt,' zei ze, alsof ze het
belangrijker dan ooit vond dat ik haar geloofde. Er viel een stilte
en haar blik dwaalde af naar het raam, waardoorheen ze even naar
buiten bleef staren, alsof ze de scène na al die jaren nog voor
zich zag, bevroren in de tijd. 'Ik stond met mijn rug naar hem toe
en toen ik mijn nek liet kraken, voelde ik dat hij van achteren een
arm om me heen sloeg. Ik draaide me om ... en toen probeerde hij me
te kussen. Ik maakte een beweging om me te bevrijden, maar hij had
zijn arm stevig om mijn nek gelegd en leek dat niet eens te merken,
alsof hij niet kon begrijpen dat ik me verzette. Op dat moment
begon ik te gillen. Niet te hard, ik wilde alleen dat hij me
losliet. Eigenlijk was ik eerder verbaasd dan geschokt. Zoals ik
tegen jou had gezegd toen je me ernaar vroeg: voor mij was het
alsof hij mijn vader was.
Hij bleef stokstijf staan. Ik denk dat hij zich
pas op dat moment realiseerde wat hij gedaan had en welke gevolgen
dat kon hebben ... misschien had zijn vrouw me wel gehoord, ook al
was ze op de bovenverdieping. Er werd op de deur gebonsd. Hij ging
opendoen; hij zag heel bleek. Het was Pauli, zijn dochtertje. Ze
had het gegil gehoord en vroeg wat er gebeurd was, waarbij ze naar
mij keek. Hij zei dat ze zich geen zorgen hoefde te maken, dat ik
een kakkerlak had gezien, en dat ze weer op haar kamer moest gaan
spelen. We waren weer alleen. Ik had mijn spullen gepakt en zei dat
ik nooit meer een voet in dat huis zou zetten. Hij was erg nerveus;
ik kon mijn tranen niet bedwingen, en daar werd ik alleen maar nog
bozer van. Hij vroeg me of we alles niet konden vergeten. Hij zei
dat het een vreselijk misverstand was geweest, maar dat het in elk
geval niet alleen zijn schuld was, omdat ik hem "signalen" had
gegeven. En hij zei nog iets, iets wat nog veel kwetsender was ...
alsof hij het als een vaststaand feit beschouwde dat ik met jou
naar bed was geweest. Toen werd ik helemaal woedend. Op dat moment
zag ik heel duidelijk wat er zich in zijn hoofd had afgespeeld.
Voor zijn reis had hij me op handen gedragen. Dat had hij me zonder
woorden laten weten, zoals mannen dat kunnen. Maar ik denk dat hij
het nooit in zijn hoofd zou hebben gehaald om me aan te raken.
Sinds hij weer terug was, gedroeg hij zich echter alsof ik weinig
meer dan een hoer was, bij wie ook hij weleens een poging kon
wagen. Ik begon weer te gillen en ik geloof dat het me absoluut
niet meer kon schelen of zijn vrouw ons kon horen. Hij kwam op me
af alsof hij me tot zwijgen wilde brengen en ik zei dat als hij me
nog één keer zou aanraken, ik hem een proces zou aandoen. Hij bood
nogmaals zijn excuses aan en probeerde me op alle mogelijke
manieren te kalmeren. Hij deed de deur voor me open en bood aan om
de dagen die ik die maand had gewerkt meteen uit te betalen. Maar
ik wilde alleen zo snel mogelijk weg. Toen ik op straat was,
barstte ik in tranen uit; dit was mijn eerste baan en ik was hem
volledig gaan vertrouwen. Ik kwam vroeger thuis dan gewoonlijk en
mijn moeder zag direct dat ik had gehuild. Ik moest haar alles
vertellen.'
Ze bracht de koffie met trillende hand naar haar
mond en nam een slok. Een moment leek ze geheel op te gaan in de
herinnering, haar blik afwezig op het kopje gericht.
'En wat zei je moeder?' vroeg ik.
'Die vroeg me alleen of ik hem op enige wijze
had uitgedaagd. Zij was zelf ontslagen bij het bedrijf waar ze
werkte, dat was eigenlijk ook de reden waarom ik was gaan werken,
en nu zaten we allebei zonder werk. Haar advocate had de rechtszaak
gewonnen en er een schadevergoeding uitgesleept en mijn moeder zei
dat we samen naar haar toe zouden gaan, omdat we het hier niet bij
konden laten zitten. We spraken af dat we niets tegen mijn vader
zouden zeggen totdat alles voorbij was. Diezelfde dag nog gingen we
naar het kantoor van de advocate. Een vreselijk mens. Ik werd zélf
bang van haar. Ze was heel groot en dik en ze had kleine, smalle
oogjes. Ze paste nauwelijks achter haar bureau. Als bodyguard van
een vakbondsleider zou ze niet hebben misstaan. Ze haatte mannen en
vertelde ons dat ze een persoonlijke kruistocht tegen ze voerde en
dat niets haar gelukkiger maakte dan hen aan stukken te scheuren.
Ze noemde me "kindje". Ik moest haar alles vertellen en ze vond het
jammer dat hij niet wat sterker had aangedrongen en dat het bij die
ene episode was gebleven. Ze vroeg of ik blauwe plekken of andere
verwondingen had overgehouden aan de worsteling. Ik moest bekennen
dat hij eigenlijk helemaal geen geweld had gebruikt. Ze zei dat we
hem niet konden aanklagen voor seksuele intimidatie, maar dat ze
het op een of andere manier zo zou regelen dat de term "seksuele
intimidatie" toch aan het begin van de aanklacht zou worden
genoemd, om hem zenuwachtig te maken. De rechtszaak, legde ze me
uit, zou uiteindelijk uitmonden in een vordering tot betaling van
de sociale en pensioenpremies die hij nog niet had voldaan. Wat er
tussen ons was gebeurd had plaatsgevonden in een afgesloten kamer,
zonder getuigen: het zou het woord van hem tegen dat van mij worden
en langs die weg zou er niet al te veel eer te behalen zijn. Ze
vroeg me of hij getrouwd was, en toen ik dat bevestigend
beantwoordde leek ze bijzonder tevreden: getrouwde mannen waren
banger en nu hoefden we alleen nog maar te bedenken hoeveel we hem
afhandig gingen maken. Ze berekende op een rekenmachine het bedrag
dat hij me wettelijk verschuldigd was en telde daar een
schadevergoeding bij op. Het eindbedrag was fabelachtig hoog, meer
dan ik dat hele jaar had verdiend. Ze dicteerde me de tekst van de
aangetekende brief waarmee de procedure moest worden gestart, zodat
hij in mijn eigen handschrift was geschreven. Ik vroeg haar of we
de woorden "seksuele intimidatie" aan het begin niet konden
vervangen door een minder zware aanklacht. Ze zei dat ik maar moest
wennen aan het idee dat hij voortaan mijn vijand was en dat hij
alles wat we hem ten laste legden toch zou afwijzen. Ik ging alleen
naar het postkantoor. Terwijl ik in de rij stond te wachten, kreeg
ik het voorgevoel dat ik iets in gang aan het zetten was wat
onherstelbare gevolgen zou hebben, dat die brief een vernietigende,
verborgen, duivelse kracht had. Ik had me nooit eerder in mijn
leven zo gevoeld, alsof ik op het punt stond om de trekker van een
pistool over te halen. Ik wist dat ik hem hoe dan ook, nog afgezien
van het geld dat hij me zou moeten betalen, schade zou berokkenen.
Het scheelde niet veel of ik had van de hele onderneming afgezien
en ik denk dat als ik een dag had gewacht, ik de brief niet zou
hebben verstuurd. Maar we waren nu toch al bezig en bovendien
voelde ik me nog steeds vernederd. Ik vond het heel onrechtvaardig
dat ik mijn werk kwijt was terwijl ik me altijd onberispelijk
tegenover hem had gedragen. In zekere zin vond ik het wel terecht
dat hij me financieel moest compenseren.'
'Dus stuurde je de aangetekende brief.'
'Ja.'
Haar blik stond weer op oneindig. Ze had maar
één slok van haar koffie genomen en had haar kopje naast zich
neergezet. Ze vroeg of ze een sigaret mocht opsteken. Ik haalde een
asbak uit de keuken en wachtte tot ze haar verhaal zou vervolgen,
maar door het roken leek ze zich nog meer in zichzelf terug te
trekken, in een duistere spelonk van haar geheugen.
'Dus je stuurde de brief... en toen?'
'Hij heeft die eerste brief nooit beantwoord. Ik
kreeg bericht dat hij hem had ontvangen en gelezen, maar een
reactie kwam er niet. Na een maand besloot mijn moeder de advocate
te bellen. Des te beter voor ons, zei die: of hij nam ons nog
steeds niet serieus, of hij werd heel slecht geadviseerd. Maar ik
kreeg opnieuw een slecht voorgevoel. Ik had bijna een jaar met hem
gewerkt. Jij hebt ooit aan me gevraagd hoe hij was. Op het moment
dat jij me die vraag stelde, dacht ik dat hij de meest intelligente
man was die ik ooit zou leren kennen, maar tegelijkertijd had hij
iets in zich wat soms bijna tot uitbarsting leek te komen, iets
sinisters, iets meedogenloos. Hij was de laatste persoon die ik als
vijand zou willen hebben. Mijn gevoel zei me dat die brief voor hem
een oorlogsverklaring was geweest en dat ik zijn donkerste kanten
te zien zou krijgen. Ik werd bang, om wat ik gedaan had, en ik
begon bepaalde ... paranoïde ideeën te krijgen. Hij had tenslotte
mijn adres en telefoonnummer, en er was toch een soort
vertrouwdheid tussen ons ontstaan. Hij wist heel veel over me.
Misschien had hij wel niet op de aangetekende brief gereageerd
omdat hij een ander soort reactie aan het plannen was, een
persoonlijke wraakneming. Maar de advocate wist me weer te
kalmeren. Als hij echt intelligent en getrouwd was, zei ze, zou hij
het enige doen wat hij kón doen: betalen. En hoe langer hij zou
wachten met zijn reactie, hoe hoger de rekening zou worden. Ze
dicteerde me een tweede officiële brief, die identiek was aan de
eerste, maar waarin het bedrag nog hoger was, want we eisten nu ook
het loon van de maand die was verlopen zonder dat hij had
gereageerd. Dat leek onmiddellijk effect te sorteren. We ontvingen
zijn eerste antwoord, duidelijk geschreven door een andere
advocaat. Hij wees de hele vordering af. Het was een litanie van
ontkenningen. Hij ontkende zelfs dat ik ooit voor hem had gewerkt
en dat hij me kende. De advocate zei dat ik me geen zorgen moest
maken. Dit was het gebruikelijke juridische antwoord, het betekende
alleen dat Kloster begrepen had dat het ons menens was en dat hij
een advocaat in de arm had genomen. Nu moesten we wachten tot de
eerste bemiddelingszitting en bedenken hoe ver we bereid waren het
bedrag te laten zakken. Ik ontspande weer; het leek immers om een
bijna onpersoonlijke, bureaucratische procedure te gaan.'
''En je ging naar de
bemiddelingszitting.'
Luciana knikte. 'Ik vroeg mijn moeder of ze met
me mee wilde gaan, omdat ik opzag tegen het moment dat ik weer oog
in oog met hem zou komen te staan. Tien minuten na het afgesproken
tijdstip was Kloster nog niet verschenen. De advocate fluisterde
zacht, alsof ze een kwaadaardige roddel vertelde, dat hij het wel
te druk zou hebben met een andere, belangrijker rechtszaak: zijn
scheiding. Ze vertelde ons dat een collega annex vriendin van haar
de vrouw van Kloster vertegenwoordigde. Kennelijk had ze de
aangetekende brief gelezen, met die eerste regel over seksuele
intimidatie, en had ze besloten om onmiddellijk de scheiding aan te
vragen. Ze hadden een miljoenenclaim ingediend. En haar vriendin
was pas echt slecht, zei onze advocate: Kloster zou op straat komen
te staan. Ik hoorde dit alles als versteend aan; ik had geen moment
gedacht dat er zoiets zou kunnen gebeuren. Er gingen nog vijf
minuten voorbij voordat eindelijk de advocaat van Kloster
binnenkwam, een man met een rustige en beschaafde uitstraling. Hij
zei dat hij instructies had om ons als ontslagvergoeding twee
maanden salaris aan te bieden. Mijn advocate wees zijn voorstel
ronduit af, zonder mij daarover zelfs maar te raadplegen, en de
tweede bemiddelingszitting werd vastgesteld voor een maand later.
Dat zou ons allemaal de tijd geven om na te denken en te proberen
onze standpunten nader tot elkaar te laten komen, zei de
bemiddelaarster. Bij het naar buiten gaan vroeg ik aan mijn moeder
of we de hele zaak niet moesten laten rusten. Het was nooit mijn
bedoeling geweest om het zo ver te laten komen, ik had nooit kunnen
vermoeden dat het hem zijn huwelijk zou kosten. Mijn moeder werd
kwaad op me, ze kon niet begrijpen dat ik nu medelijden met hem
kreeg. Dat huwelijk was blijkbaar al veel langer stuk, als hij iets
bij mij had geprobeerd. Ik hield verder mijn mond; in werkelijkheid
was ik eerder bang dan dat ik spijt had. Mijn ergste
voorgevoelens kwamen uit. In feite had hij alleen maar
geprobeerd me te kussen. De gevolgen gingen alle proporties te
buiten en leken onbeheersbaar. Naarmate de dagen verstreken werd ik
steeds onrustiger, ik kon niet wachten tot de tweede
bemiddelingszitting zou beginnen en alles zou worden geregeld. Ik
was bereid om tegen mijn moeder en mijn advocate in te gaan en elk
nieuw voorstel dat ze ons zouden voorleggen te accepteren. Een dag
voor de bewuste datum belde de bemiddelaarster: de zitting moest
een week worden uitgesteld. Ik vroeg geïrriteerd waarom. Ze
antwoordde dat het op verzoek van de andere partij was. Ik vroeg of
ze zomaar, zonder overleg, de datum konden veranderen. Dat was
inderdaad het geval, in uitzonderlijke omstandigheden, zei ze,
waarbij ze haar stem dempte. Het dochtertje van Kloster was dood.
Ik kon het niet geloven, maar tegelijkertijd geloofde ik het op een
vreemde manier ook wel en aanvaardde ik het direct, in al zijn
hartverscheurendheid, alsof dit het logische, onvermijdelijke
gevolg was van het feit dat ik de brief had verzonden. Als ik het
me goed herinner kon ik enige tijd geen woord uitbrengen, tot ik
erin slaagde te vragen hoe het was gebeurd. De bemiddelaarster wist
niet meer dan wat zijn advocaat haar verteld had: het ging
kennelijk om een ongeluk in huis. Toen ik had opgehangen liep ik
naar mijn bureau om de tekeningen te zoeken die ik van Pauli had
gekregen. Ze had haar vader heel groot getekend en mij in een klein
stoeltje. De computer was een vierkant en onderaan had ze haar naam
geschreven, wat ze in die tijd net had geleerd. Op de tweede
tekening stond een deur open, met in de verte, in de lucht, heel
klein, haar vader, en zij en ik stonden hand in hand, bijna even
groot, alsof we zusjes waren. Het waren vrolijke tekeningen, die op
geen enkele wijze een voorbode waren voor wat er komen zou. En nu
was ze dood. Ik huilde de rest van de middag. Waarschijnlijk huilde
ik ook om mezelf. Hoewel ik nog niet wist wanneer en hoe,
voorvoelde ik dat het daar niet bij zou blijven en dat me iets
verschrikkelijks zou gaan overkomen.'
'Maar waarom dan? Als het een ongeluk was,
waarom zou hij jou dan verantwoordelijk willen stellen?'
'Dat weet ik niet. Ik weet niet precies waarom.
Maar ik had dat gevoel al meteen, vanaf het begin, en ik denk
vooral dat hij het ook zo voelde. Dat is de enige verklaring die ik
kan bedenken voor alles wat er daarna is gebeurd.'
Ze pauzeerde even en stak met trillende hand een
tweede sigaret op.
'Toen kwam de tweede bemiddelingszitting,' zei
ik. Ze knikte.
'Wij waren er weer als eersten en we werden naar
de bemiddelingskamer gebracht. Daar wachtten we een paar minuten.
Ik dacht dat hij weer zijn advocaat zou sturen. Maar toen de deur
openging, zagen we Kloster zelf binnenkomen. Hij was alleen. Zijn
gezicht was op indrukwekkende wijze veranderd, alsof hij samen met
zijn dochter was gestorven. Hij was enorm afgevallen en het leek
alsof hij al dagen niet meer had geslapen. Zijn ogen waren
roodomrand en hij had ingevallen wangen. Hij zag ongelooflijk
bleek, alsof al het bloed uit zijn lichaam was verdwenen. En toch
maakte hij een krachtige en vastberaden indruk, alsof hij een
missie te vervullen had en niet te veel tijd mocht verliezen in die
kamer. Hij had een boek onder zijn arm, dat ik direct herkende. Het
was de geannoteerde bijbel van mijn vader die ik hem had geleend.
Hij liep de kamer in en kwam recht op me af. Mijn moeder maakte een
beweging in haar stoel, alsof ze me wilde beschermen. Maar
vermoedelijk zag hij haar niet eens: hij keek alleen naar mij, met
een verschrikkelijke blik in zijn ogen, die ik nog elke nacht voor
me zie. Hij stelde mij verantwoordelijk, ja, geen twijfel mogelijk.
Hij bleef staan bij mijn stoel en reikte me zonder iets te zeggen
de bijbel aan. Ik stopte hem snel in mijn tas, waarna hij zich
omdraaide naar de bemiddelaarster en vroeg hoe hoog de eis was.
Toen hij het bedrag hoorde, pakte hij een chequeboekje uit zijn
jasje en opende het op het bureau. De bemiddelaarster begon hem uit
te leggen dat hij natuurlijk een tegenbod kon doen, maar hij maande
haar met een handgebaar om te stoppen, alsof hij geen woord meer
wilde horen over de hele kwestie. Hij schreef drie cheques uit, een
voor mij, voor het hele bedrag dat we hadden geëist, en twee voor
de honoraria van de bemiddelaarster en mijn advocate. Ik
ondertekende een document waarin ik de procedure als beëindigd
verklaarde. Hij pakte zijn kopie, draaide zich zonder ons verder
nog een blik waardig te keuren om en vertrok. De hele gebeurtenis
had niet meer dan tien minuten geduurd. De bemiddelaarster kon het
maar nauwelijks geloven. Dit was voor het eerst dat ze een zaak zo
had afgesloten.' 'En toen?'
'Toen ... ben ik naar huis gegaan en heb ik de
bijbel uit mijn tas gehaald en op een plank boven mijn bureau
gezet, naast mijn studieboeken. Het was een bijbel die mijn vader
niet meer gebruikte en die ik maanden daarvoor aan Kloster had
uitgeleend, wat ik helemaal vergeten was. Toen ik terugdacht aan de
zitting, kreeg ik het gevoel dat hij die als excuus had aangegrepen
om naar me toe te komen en me op die manier aan te kijken. Ik kon
zijn blik niet uit mijn hoofd zetten en de week daarna had ik
nachtmerries. Ik droomde dat het dochtertje van Kloster mijn hand
wilde pakken omdat ze met me wilde spelen. En dat ze, net als toen
ze nog leefde, tegen me zei dat ze niet alleen wilde blijven in de
speelkamer. Ik opende een rekening bij de bank en stortte het hele
bedrag daarop, maar de dagen gingen voorbij en ik kon maar niet
besluiten om er iets mee te doen. Ik overwoog een tijdje om het aan
een goed doel te schenken, maar uit een soort bijgeloof was ik bang
om eraan te komen, zelfs voor zoiets, alsof ik op die manier de
loop van de gebeurtenissen kon tegenhouden, kon stilzetten. Ik had
het gevoel dat als ik ook maar een klein deel van dat geld zou
opnemen, de vergelding zou losbarsten. Ik begon geobsedeerd te
raken door het idee dat Kloster iets vreselijks tegen me aan het
beramen was. En dat dat de reden was waarom hij had besloten om ons
zonder enige discussie het geld te geven. Uiteindelijk vertelde ik
het aan mijn vriend, hoewel ik er niet bij zei dat Kloster
geprobeerd had me te kussen. Ik zei alleen dat we een rechtszaak
over een arbeidsgeschil hadden gehad, dat het Kloster veel geld had
gekost en dat ik bang was dat hij op een of andere manier wraak op
me wilde nemen. In die periode publiceerde Kloster een roman. Het
was niet de roman die hij mij had gedicteerd, maar een andere, die
hij al af had voordat ik voor hem was gaan werken. De roman die hij
tijdens zijn reis naar Italië had gecorrigeerd.'
'De dag van de dode. Dat herinner ik me nog
perfect. Dat kwam in dezelfde periode uit als het boek dat ik je
had gedicteerd. Dat was het eerste echte megasucces voor
Kloster.'
Ik herinner me dat het in één klap een
bestseller werd, het stond nummer één op alle lijsten van de meest
verkochte boeken, het lag in alle etalages, ik zag het zelfs in de
schappen van de supermarkten staan. Elke keer dat ik langs een
boekwinkel liep, werd ik weer aan zijn naam herinnerd en ging er
een huivering door me heen. Om me gerust te stellen zei mijn vriend
dat Kloster het bedrag dat hij aan mij had moeten betalen al vele
malen had terugverdiend en dat hij me waarschijnlijk allang was
vergeten. Maar ik begon iets anders op te merken.'
'Wat dan?'
‘Iets waar wij het indertijd over hebben gehad.
Tot dan toe, en daar heb jij mij toen op gewezen, was Kloster een
schrijver die alle publiciteit schuwde. En ineens werd hij een
mediaster. Het leek wel alsof hij er bewust op uit was om overal en
altijd zichtbaar te zijn.'
'Misschien had dat te maken met het feit dat hij
nu alleen was.'
'Ja, zoiets dacht ik in het begin ook, dat hij
troost zocht in die massale erkenning en op die manier de uren
vulde, om niet aan de dood van zijn dochter te hoeven denken. Maar
dat neemt niet weg dat het volkomen tegen zijn karakter in ging.
Daarom begon ik te vermoeden dat het deel uitmaakte van een ander
plan. Maar in elk geval liet ik me er door mijn vriend van
overtuigen dat Kloster het veel te druk met zijn roman had om nog
aan mij te denken. Dat jaar had Ramiro zijn studie lichamelijke
opvoeding afgerond en een baan als strandwacht gekregen aan een van
de stranden van Villa Gesell. Voordat het seizoen zou beginnen
wilde hij op vakantie naar Mexico. Dat was hij al heel lang van
plan en hij vroeg of ik meeging, zodat ik de hele zaak uit mijn
hoofd zou kunnen zetten. Dat leek me wel een goed idee en ik
gebruikte een deel van de ontslagvergoeding voor die reis. We
bleven bijna een maand langer dan gepland dorpjes bezoeken en begin
december waren we weer terug, vlak voor de datum waarop hij met
zijn werk moest beginnen. Ik bleef in Buenos Aires om mijn laatste
tentamens te doen, maar mijn ouders en Valentina en Bruno waren ook
al in Villa Gesell en zodra ik klaar was nam ik een nachtbus. Ik
wilde Ramiro verrassen en ging van het busstation rechtstreeks naar
zijn pension om samen met hem te ontbijten. We gingen naar het
barretje aan het strand. Het was vroeg; er waren nog niet veel
mensen, en toen ik om me heen keek zag ik aan een van de andere
tafels een man in een zwembroek zitten, met slippers aan en een
gebruind bovenlichaam, alsof hij er al een aantal dagen was. Toen
ik hem herkende, slaakte ik bijna een gil. Het was Kloster. Hij
dronk koffie en las de krant en deed alsof hij me niet zag, hoewel
hij maar een paar meter bij ons vandaan zat.'
'Kon het niet gewoon toeval zijn dat hij daar
zat? Vroeger werkten veel schrijvers 's zomers in Villa Gesell.
Misschien had hij daar vlakbij wel een huis gehuurd.'
'Je bedoelt dat hij van alle badplaatsen langs
de kust toevallig Villa Gesell had uitgekozen? En van alle
strandtenten toevallig die van mijn vriend? Nee. Het was al heel
vreemd dat hij juist in Villa Gesell zat. En hij wist dat ik daar
elk jaar de zomer doorbracht. Ik wees hem stiekem voor Ramiro aan,
maar die zei ook dat het misschien toeval was. Ik vroeg hem of dit
de eerste keer was dat hij hem zag. Ramiro zei dat hij sinds een
week elke ochtend aan dezelfde tafel zat en dat hij als hij de
krant uit had het water in ging en recht de zee in zwom, heel ver.
Ik denk dat hij eigenlijk verrast en misschien een beetje jaloers
was dat dit de schrijver was die me gedicteerd had; ik had maar
heel weinig over hem verteld en waarschijnlijk had hij zich hem
veel ouder voorgesteld, misschien ook wel als een klassieke
boekenwurm. Zoals hij daar zat, met ontbloot bovenlijf, zag Kloster
eruit als een echte atleet; hij was weer enigszins op gewicht
gekomen en de zon en de zeewind deden hem duidelijk weer jonger
lijken. Terwijl wij het over hem hadden, liep Kloster naar het
water en zwom met lange en rustige slagen de zee in, tot voorbij de
branding. Hij verdween steeds verder in zee; in het begin zag je
zijn armen nog boven water uitkomen, maar nadat hij de laatste rij
boeien was gepasseerd veranderde hij in een stipje dat steeds
moeilijker te onderscheiden viel tussen de golven. Op een gegeven
moment verloor ik hem helemaal uit het oog. Ramiro gaf me zijn
verrekijker. Ik kon zien dat hij nog steeds in hetzelfde rustige
tempo zwom, alsof hij nog maar net was begonnen. Ik vroeg aan mijn
vriend wat er zou gebeuren als hij zo ver van het strand ineens
kramp zou krijgen en gered moest worden. Het meest waarschijnlijke
scenario, erkende hij, was dat hij te laat bij hem zou zijn. Dus?
vroeg ik. Ik kon niet begrijpen dat hij hem zo ver in zee liet
gaan. Hij antwoordde ongemakkelijk dat het een soort erecode was:
Kloster was een volwassen kerel die duidelijk wist wat hij deed. Ik
keek weer door de verrekijker en zei hardop dat het ongelooflijk
was dat hij nog steeds in hetzelfde tempo zwom. Daar had ik
onmiddellijk spijt van. Ramiro leek gepikeerd en zei tegen me dat
ook hij elke ochtend als hij op zijn werk aankwam zo'n afstand
zwom, als onderdeel van de training voor zijn baan. We zwegen tot
we Kloster weer ontwaarden, die op zijn rug kwam terugzwemmen. Op
het laatste moment, vlak voordat de branding hem zou meesleuren,
draaide hij zich om en ging staan. Hij gooide zijn hoofd naar
achteren om met het zeewater ook zijn haren uit zijn gezicht te
schudden en liep met grote passen het water uit. Hij vertoonde geen
enkel teken van vermoeidheid. Hij liep bijna recht langs ons heen,
nog nadruipend en zonder ook maar een blik op ons te werpen, pakte
zijn spullen van de tafel, liet een bankbiljet en wat kleingeld
achter en liep weg. Ik vroeg mijn vriend of hij 's middags nog
terug zou komen en hij zei van niet. Ook had hij hem nooit 's
avonds in het centrum gezien. Vervolgens kregen we een discussie.
Ik vroeg hem om daar niet meer te ontbijten en naar een ander
pension te gaan. Hij vroeg geërgerd waarom. Ik kon niet zeggen wat
ik werkelijk dacht. Ik wist eigenlijk zelf niet goed waar ik bang
voor was. Ik zei dat ik mee wilde, dat ik elke ochtend met hem
wilde ontbijten en dat het me stoorde dat Kloster zo dicht in de
buurt was. Hij antwoordde dat hij niet bij zijn stoel weg kon, dat
hij geen enkele reden had om ergens anders naartoe te gaan en dat
als iemand een ander pension moest zoeken, het Kloster was. Maar ik
had het gevoel dat er meer zat achter die geïrriteerde reactie van
hem.'
Ze was abrupt gestopt en na een seconde boog ze
zich voorover om de sigaret uit te doven in de asbak, waarbij ze
het uiteinde steeds opnieuw tegen het glazen oppervlak draaide,
alsof één herinnering in het bijzonder haar vernederend voorkwam en
ze niet kon besluiten of ze verder zou vertellen of niet. Ze stak
een nieuwe sigaret op, en toen ze de eerste rook uitblies maakte ze
een beweging met haar hand die zowel een gebaar kon zijn om de rook
te verdrijven als een onwillekeurige manier om te erkennen dat het
er allemaal toch niet meer toe deed. In elk geval leek ze, na nog
een keer te hebben geïnhaleerd, weer de kracht te vinden om haar
verhaal te vervolgen.
'Ik denk dat hij in werkelijkheid zo geïrriteerd
was omdat ik zo graag samen met hem wilde ontbijten. Er liep in die
bar namelijk een erg knappe en nogal uitdagende serveerster rond,
die langs de tafels ging met een heel kort rokje en verder alleen
het bovenstukje van een bikini. Het was me al vrij snel opgevallen
dat er net iets te veel lachjes en blikken tussen die twee werden
uitgewisseld. Toen ik daar iets van zei, werd hij nog bozer en
uiteraard ontkende hij alles. Maar ik dacht echt dat hij in gevaar
was en ik was niet van plan om alleen vanwege een scène weg te
lopen en hem daar achter te laten. Dus ging ik de volgende ochtend
weer naar hem toe. Ik was wat vroeger dan normaal, op het tijdstip
dat zijn dienst begon, en we gingen weer aan dezelfde tafel zitten.
Kloster arriveerde iets later, nog voordat we ons ontbijt hadden
kunnen bestellen. In plaats van dat hij aan zijn vaste tafeltje
plaatsnam, liep hij naar binnen en ging aan de bar zitten. Ik vatte
dat in eerste instantie op als een goed teken, als de bevestiging
dat hij me wel had gezien, maar niet met me wilde praten. Ik vroeg
me even af of het mogelijk was, zoals Ramiro had gezegd, dat het
gewoon toeval was dat Kloster daar ook was. Maar ik wilde me niet
te veel met hem bezighouden en toen de serveerster ons ontbijt
bracht, concentreerde ik me op mijn koffie en probeerde ik een
conversatie met Ramiro te voeren alsof Kloster niet bestond. En de
serveerster ook niet. Ik denk dat Ramiro er nog het gelukkigst mee
was dat Kloster zich had teruggetrokken aan de bar en dat de
situatie wellicht kon blijven zoals ze was. Hij was in een goede
stemming en zodra hij zijn ontbijt ophad, rende hij over het zand,
sprong door het water en dook over de aanstormende golven heen om
de zee in te zwemmen. Om indruk op mij te maken, nam ik aan. Ik
bleef naar zijn hoofd kijken, dat al voorbij de boeien was en
steeds verder in zee verdween. Hij had de verrekijker op tafel
achtergelaten en daar volgde ik hem een tijdje mee. Zijn slagen
waren krachtiger dan die van Kloster en zijn voeten veroorzaakten
een spoor van schuim, maar hij leek minder gemakkelijk door het
water te glijden. Bovendien kreeg ik de indruk dat hij moe begon te
worden: zijn lichaam wrong zich in allerlei bochten wanneer hij
zijn hoofd naar opzij draaide om adem te halen, hij hield zijn lijn
niet en zijn bewegingen werden krampachtiger. Ik zag dat hij even
stopte en op zijn rug ging drijven om uit te rusten. Hij leek
onrustig, uitgeput. En ik denk dat hij nog niet de helft van de
afstand had afgelegd die Kloster de ochtend ervoor had gezwommen.
Ook wanneer ik de verrekijker liet zakken kon ik zijn hoofd en
schouders nog in het water zien. Hij zwom in een langzamer tempo
terug en toen hij vlak bij het strand was deed hij een paar meter
de vlinderslag, misschien om iets te bewijzen, en meer aan de
serveerster dan aan mij, begon ik te vermoeden. Toen ik hem uit het
water zag komen, hijgend, alsof hij moeite had om weer op adem te
komen, meende ik te begrijpen wat Kloster van plan was.'
'Heel ver de zee in zwemmen, kramp voorwenden en
hem naar zich toe lokken, zodat hij aan het eind van zijn krachten
zou raken. De strandwacht laten verdrinken.'
'Ja, zoiets. Ik dacht dat hij zou wachten tot
een dag dat de zee ruw was. Wanneer Ramiro hem dan uitgeput zou
bereiken, zou hij hem onder water duwen tot hij verdronk. Als het
maar ver genoeg in zee was, zou niemand ze op dat uur van de dag
zien.'
'Behalve jij misschien, met de
verrekijker.'
'Dat vond ik er nog het griezeligst aan: dat hij
overwoog om hem voor mijn ogen te vermoorden. En dan zou het zijn
woord tegenover dat van mij zijn. Het leek allemaal zo ongelooflijk
en irreëel dat ik er met niemand over kon praten. Er zaten op dat
moment in de strandstoelen mensen die de laatste roman van Kloster
aan het lezen waren. En terwijl ik dat allemaal bedacht, bleef
Kloster binnen zitten, met zijn ellebogen op de bar, en leek hij
rustig zijn koffie te drinken en de krant te lezen, zonder ons
zelfs maar op te merken. Even later liep hij het strand op, zwom
dezelfde afstand als de dag ervoor en ging weg, waarbij hij niet
één keer onze kant op keek.'
'En?'
'Dat ging zo twee of drie dagen door. Kloster
ging aan de bar zitten en las de krant. Hij liep alleen langs ons
heen als hij ging zwemmen. Elke keer wanneer hij het water in ging
voelde ik een siddering door me heen gaan en ik bleef hem
onwillekeurig in het oog houden, net zo lang tot hij van het strand
vertrok. Het viel me op dat hij steeds een stukje verder zwom. Ik
denk dat Ramiro dat ook had gezien, en alsof het een soort duel was
- dat stomme mannengedoe - ging hij proberen om die afstanden ook
te zwemmen. En toen kregen we die discussie over de koffie
verkeerd.'
'De koffie verkeerd?'
'Ja. Ik vroeg hem opnieuw om naar een andere
strandtent te verhuizen. Er was een nieuwe geopend die nog dichter
bij zijn stoel was. Daardoor had hij geen excuus meer. Hij werd
boos en wilde weten waarom we daar weg moesten als Kloster zo te
zien helemaal niet de bedoeling had om ons lastig te vallen. Of was
er soms iets meer gebeurd tussen Kloster en mij? Ik wist dat hij
alleen maar deed alsof hij zelf een aanval van jaloezie had, gewoon
omdat hij de tieten en de blikken van die serveerster niet kwijt
wilde. Ik zei tegen hem dat ik er genoeg van had dat die slet van
hem me steeds koude koffie verkeerd serveerde. Dat was waar: ze
leek het expres te doen. Het was hem niet opgevallen, omdat hij
zijn koffie het liefst lauw dronk. We kregen ruzie. Hij zei dat ik
niet meer moest komen ontbijten als het me er alleen maar om te
doen was om hem in de gaten te houden. Hij zei dat ik ook zelf naar
die andere bar kon gaan en hem met rust moest laten. Ik liep
huilend terug naar huis. Mijn moeder ging net de deur uit om met
Valentina paddenstoelen te zoeken, en ik ging met ze mee. De
volgende dag was hun trouwdag en op die dag maakte ze altijd een
paddenstoelentaart, die alleen zij en mijn vader lekker vonden.
Eigenlijk denk ik dat mijn vader hem ook niet lekker vond, maar dat
hij dat nooit hardop had durven zeggen, want het was het eerste wat
zij ooit voor hem had gekookt en ze was erg trots op haar recept.
We verzamelden de paddenstoelen altijd op dezelfde plek, in een
bosje achter het huis waar bijna niemand kwam en dat mijn moeder
bijna als een verlengstuk van onze tuin beschouwde. Toen Valentina
even verderop bezig was, vertelde ik mijn moeder wat er was
gebeurd. Ze was verbaasd en schrok er een beetje van dat Kloster
daar was. Ze vroeg me waarom ik haar dat niet meteen had verteld.
Ze wilde weten of hij geprobeerd had om met me te praten en ik
vertelde haar dat hij aan de bar ontbijtte sinds hij me had gezien
en dat hij me nooit had aangesproken. Dat leek haar gerust te
stellen. Bijna had ik haar verteld waar ik in werkelijkheid bang
voor was, maar mijn moeder vond al dat ik na die tweede
bemiddelingszitting enigszins geobsedeerd was geraakt door de dood
van het dochtertje van Kloster. Ze had zelfs voorgesteld dat ik
naar een psycholoog zou gaan. Ik wist niet hoe ik haar moest
vertellen dat Kloster een misdrijf aan het plannen was zonder dat
het me zelf als idioot in de oren zou klinken. Uiteindelijk
vertelde ik haar wel over de serveerster en de scène die we hadden
gehad. Ze lachte en zei dat ik de volgende dag gewoon weer met hem
moest gaan ontbijten, alsof er niets was gebeurd, en dat alles dan
goed zou komen. Mijn moeder was gek op Ramiro en kon nauwelijks
geloven dat we ruzie hadden gehad.'
'En heb je gedaan wat ze zei?'
'Ja, helaas wel. Toen ik aankwam had Ramiro zijn
ontbijt al besteld, hij had niet eens op me gewacht. Kloster was er
ook al, hij zat op dezelfde plek als altijd, aan de bar. Het was
een koude en een beetje winderige dag. Op de zee waren schuimkoppen
te zien, het water had een troebele kleur vanwege de losgeslagen
algen en door de wind waren er hoge golven en spatte het schuim
alle kanten op. Ik bestelde mijn koffie verkeerd, maar toen het
meisje eindelijk de moeite nam om die te brengen, was hij
natuurlijk ijskoud geworden. Ik zei echter niets. Eigenlijk zeiden
we geen van beiden iets. Er viel een gespannen, ondraaglijke
stilte. Zo ging er wel een halfuur voorbij en Ramiro trok zijn
trainingspak uit om het water in te gaan. Ik vroeg of het niet
gevaarlijk was om te gaan zwemmen nu de zee zo ruw was. Hij zei dat
hij liever de zee in ging dan dat hij bij mij bleef zitten. En hij
zei nog iets ergers, iets wat me veel pijn deed, ik krijg nog
steeds tranen in mijn ogen als ik eraan denk. Ik zag hem onder de
eerste hoge golf door duiken en aan de andere kant weer bovenkomen.
Hij moest door een reeks golven heen tot hij voorbij het einde van
de pier was en in een iets rustiger deel van de zee terechtkwam.
Ook daar leek hij maar amper vooruit te komen. De zee was wild en
ik verloor hem steeds uit het oog, tot hij weer opdook achter een
golf, een stip die verdween en weer verscheen. Op een gegeven
moment zag ik hem helemaal niet meer, en toen ik zijn hoofd
eindelijk weer zag opduiken, leek het alsof hij wanhopig zijn armen
naar me uitstrekte. Ik pakte gealarmeerd de verrekijker en toen ik
die scherp had gesteld, zag ik dat hij onherroepelijk in het water
aan het verdwijnen was, alsof hij zijn bewustzijn had verloren. Ik
stond op uit mijn stoel, in grote paniek. Het strand was leeg en ik
dacht onmiddellijk aan Kloster. Ik rende naar de bar om hem om hulp
te vragen, al die andere dingen deden er op dat moment even niet
meer toe. Maar toen ik de deur opendeed, was Kloster weg. Begrijp
je? Hij was de enige die hem kon redden, maar toen ik de bar in
rende was hij er niet meer. Hij was weggegaan!'
'En wat deed je toen?'
'Ik rende naar de volgende zone om de
strandwachten daar te waarschuwen, en de eigenaresse van de bar
belde de reddingsbrigade. Ze waren bijna een uur bezig om het
lichaam uit het water te halen. Toen de reddingsboot bij het strand
aankwam, drongen de mensen eromheen, alsof er een enorme vis was
gevangen. Kleine kinderen gilden het uit van blijdschap en renden
naar hun ouders om het nieuws te vertellen: er is iemand
verdronken, er is iemand verdronken. De strandwachten hadden een
deken over hem heen gelegd die zijn gezicht bedekte, maar zijn
handen waren wel te zien. Ze waren blauw, en de aderen lagen als
witte strepen aan de oppervlakte. Ze legden hem op een brancard en
droegen hem naar de boulevard, waar de ambulance stond te wachten.
Een politieagente kwam naar me toe en vroeg me om het
telefoonnummer van zijn ouders. Het was alsof ik in de verkeerde
droom terecht was gekomen. Ik voelde mijn benen onder me wegzakken
en even later drong het tot me door dat er vanuit een andere, verre
wereld dingen tegen me geroepen werden en dat een hand me klappen
in mijn gezicht gaf. Ik opende mijn ogen en zag een menigte
onbekende mensen om me heen staan, en het gezicht van de
politieagente vlak bij dat van mij. Ik wilde haar bij haar arm
pakken en "Kloster, Kloster" zeggen, maar ik viel opnieuw flauw.
Toen ik weer wakker werd, lag ik in het ziekenhuis. Ze hadden me
een kalmeringsmiddel gegeven en ik had bijna vierentwintig uur
geslapen. Mijn moeder zei dat alles voorbij was. Er was de
gebruikelijke autopsie verricht. De artsen zeiden dat de
doodsoorzaak verstikking door onderdompeling was, waarschijnlijk
veroorzaakt door onderkoeling en krampaanvallen, want het water was
die ochtend erg koud geweest. De ouders van Ramiro waren uit Buenos
Aires gekomen en hadden het lichaam meteen meegenomen om er hier in
de stad bij te waken. Toen vertelde ik mijn moeder wat er de vorige
ochtend was gebeurd, zoals ik het me herinnerde: mijn paniek toen
ik Ramiro kopjeonder zag gaan en het moment waarop ik naar Kloster
was gerend en hem niet in de bar had aangetroffen.
De enige dag dat hij eerder was weggegaan,
zonder te hebben gezwommen. Mijn moeder zag daar niets vreemds in;
het was duidelijk dat het die ochtend niet veilig was om de zee in
te gaan. Op alle stranden hadden ze al vroeg de vlag voor
"gevaarlijke zee" gehesen en het was heel goed mogelijk dat
Kloster, volkomen terecht, had besloten om naar huis te gaan en pas
de volgende dag weer te gaan zwemmen. Toen ik bleef volhouden, keek
ze me bezorgd aan. Het was een ongeluk, zei ze, de wil van God. Ik
denk dat ze bang was dat ik weer geobsedeerd zou raken en ze wilde
dat ik er verder niet meer over sprak, in elk geval niet zolang ik
in het ziekenhuis lag.'
'Denk je dat Kloster heeft staan kijken hoe jouw
vriend verdronk en bewust is weggegaan, zodat hij het niet zou
overleven?'
'Nee. Vanwaar hij zat kon hij de zee nauwelijks
zien. Dat was het niet. Zo simpel was het niet. En ik begreep niet
hoe het dan wel in elkaar zat, maar in elk geval was hij geslaagd
in zijn opzet: dat Ramiro voor mijn ogen zou sterven.'
'Ben je nog teruggegaan naar het strand? Heb je
hem de dagen daarna nog gezien?'
'Ik ben wel teruggegaan, maar niet direct. Ik
had me opgesloten in mijn kamer en het enige wat ik deed was
huilen. Ik herinnerde me vooral de geïrriteerde blik waarmee Ramiro
bij me was weggelopen toen hij de zee in ging. En die vreselijke
belediging die hij naar mijn hoofd had geslingerd. Dat was mijn
laatste herinnering aan hem. Pas na twee of drie dagen besloot ik
weer naar het strand te gaan. Ik was nu echt bang geworden voor
Kloster en ik voelde me te zwak om hem onder ogen te komen. Maar op
een dag, heel vroeg in de ochtend, liep ik er weer naartoe. Er was
een nieuwe strandwacht en met al die mensen die in januari naar het
strand kwamen leek alles er anders uit te zien. Ik wierp een blik
in de bar: geen Kloster te bekennen. Ik ging naar binnen en sprak
kort met de eigenaresse. Ze vertelde me dat de schrijver, zoals ze
hem noemden, de dag na de dood van Ramiro was vertrokken. Hij had
gezegd dat hij naar Buenos Aires terug moest om aan een nieuwe
roman te beginnen. Ik ging aan de bar zitten, op de plek van
Kloster, en keek naar de tafel waaraan Ramiro en ik altijd hadden
ontbeten. Ik wilde door zijn ogen kijken. Alleen die paar tafeltjes
en de stoel van de strandwacht waren goed zichtbaar, bij eb kon je
de branding niet eens zien. Ik bleef nog een hele tijd zitten,
totdat een ander stel aan de tafel ging zitten die van ons was
geweest, en ik voelde dat ik bijna weer moest huilen. Op dat moment
besefte ik dat ik geen dag langer in Villa Gesell wilde blijven en
diezelfde avond ben ik teruggegaan naar Buenos Aires.'
'En dat was alles? Heb je nooit met de ouders
van Ramiro gesproken?'
'Jawel, die ben ik gaan opzoeken zodra ik weer
terug in de stad was. Maar nadat ik de hele zaak keer op keer tegen
het licht had gehouden, had ook ik me er langzamerhand bij
neergelegd dat het alleen een noodlottig ongeluk kon zijn geweest.
Wat had ik hun anders moeten vertellen? Dat Kloster, om wraak te
nemen op mij, vanwege een arbeidsconflict om een paar duizend peso,
een plan had ontworpen om Ramiro om het leven te laten komen, op
een manier waar ik zelf niet eens een vinger achter kon krijgen? Ik
had per slot van rekening alleen maar een ongeluk gezien, en toen
ik met ze sprak hadden ze al in zijn dood berust. Ze schaamden zich
zelfs een beetje voor zijn roekeloze gedrag. Zijn moeder, die heel
gelovig was en lid was van dezelfde congregatie als mijn vader,
sprak tegen me over de innerlijke rust die volgt op de pijn wanneer
je aanvaardt dat iemand er niet meer is. Toen ik naar buiten kwam,
voelde ik me voor het eerst in al die tijd weer opvallend rustig.
Ik bedacht dat wat het ook was wat Kloster van plan was geweest,
hij het zonder twijfel had bereikt en dat we nu gelijkstonden wat
betreft tragedies. Dat er met de dood van Ramiro, ook al klinkt het
misschien luguber, een soort evenwicht was hersteld. Eén dode aan
elke kant. Ik probeerde alles te vergeten en een paar maanden lang
leidde ik een vrijwel normaal leven. Ik denk dat ik zelfs Kloster
zou zijn vergeten als zijn naam niet steeds vaker in de krant werd
genoemd en zijn boeken niet in alle etalages leken te liggen. Zo
ging er een jaar voorbij. Toen het weer december werd, besloot ik
om dat jaar niet zoals altijd met de familie naar Villa Gesell te
gaan. Ik had het gevoel dat de zee en het strand te veel
herinneringen zouden losmaken en bleef liever in Buenos Aires,
alleen. Na Kerstmis vertrokken ze en ik maakte van die dagen
gebruik om te studeren voor een tentamen. Ik had in mijn agenda
gezet, om het niet te vergeten, dat ik mijn ouders op hun trouwdag
moest bellen. Overigens denk ik niet dat ik er anders niet aan zou
hebben gedacht: het was de dag voor de datum waarop Ramiro was
verdronken. Ik wachtte tot 's avonds met bellen: ik ging ervan uit
dat ze waarschijnlijk de hele dag aan het strand zouden zitten en
ik wilde er zeker van zijn dat ze thuis waren wanneer ik
belde.'
Ze stopte met praten, alsof er een verborgen
raderwerk in haar geheugen was stilgevallen. Ze keek naar haar
koffie op het tafeltje, sloeg haar ogen neer en de tranen, alsof ze
die maar met moeite had weten in te houden, rolden stil over haar
wangen. Toen ze haar ogen weer opsloeg, zaten er nog een paar in
haar oogharen, die ze wegveegde met de rug van haar hand in een
snel en schaamtevol gebaar. 'Om tien uur 's avonds draaide ik hun
nummer en mijn moeder nam op. Ze was vrolijk, opgeruimd. Ze had
haar paddenstoelentaart gemaakt en samen met mijn vader gedineerd:
mijn broer Bruno was met zijn toenmalige vriendinnetje uitgegaan en
Valentina logeerde bij een vriendin. Ze zei dat ze me misten en dat
de vakantie zonder mij niet hetzelfde was. Ik antwoordde dat ze
sentimenteel was geworden door de wijn. Daar moest ze om lachen, en
ze gaf toe dat ze inderdaad wel het een en ander hadden gedronken
om hun trouwdag te vieren. Daarna sprak ik ook nog even met mijn
vader, waarbij we ons gebruikelijke grapje over de
paddenstoelentaart maakten. Hij zei dat hij zich als een keurige
echtgenoot had gedragen en alles had opgegeten. Ook hij klonk een
beetje nostalgisch en ik moest beloven dat ik een weekend langs zou
komen. Voordat hij ophing gaf hij me de zegen, net als toen we nog
kinderen waren. Ik was die avond erg moe en viel voor de tv in
slaap. Om vijf uur 's ochtends werd ik wakker omdat de telefoon
overging; het was Bruno, mijn oudere broer. Hij belde vanuit het
ziekenhuis van Villa Gesell. Mijn ouders waren met spoed opgenomen
vanwege zeer hevige darmkrampen. Bij het stellen van de eerste
diagnose hadden ze resten van de Amanita phalloïdes gevonden, een
uiterst giftige paddenstoel die bij het zoeken gemakkelijk wordt
verward met andere, wel eetbare soorten. Bruno was al afgestudeerd
en kon een openhartig gesprek met de artsen voeren. Hij zei dat we
ons op het ergste moesten voorbereiden: de toxinen die zich in het
spijsverteringsstelsel hadden verspreid konden in een paar uur de
lever vernietigen. Hij had gevraagd of ze met een ambulance naar
Buenos Aires konden worden overgebracht, naar het ziekenhuis waar
hij zijn arts-assistentschap deed. Hij dacht dat er misschien nog
een kleine kans was op een levertransplantatie. Hij zou met ze
meerijden in de ambulance. Ik vertrok naar het ziekenhuis om ze
daar op te wachten. Zodra hij uitstapte, zodra ik zijn gezicht zag,
wist ik dat ze dood waren.'
Ze zweeg andermaal, alsof haar gedachten opnieuw
ver afdwaalden.
'Kan het zijn dat je moeder die paddenstoelen
heeft verward met andere?'
Ze maakte een gebaar van onmacht met haar
hoofd.
'Dat was voor mij het moeilijkst om te geloven.
Ze verzamelde die paddenstoelen altijd in hetzelfde bosje en ze had
daar nooit giftige soorten gevonden. Ze had een gids voor het
zoeken van paddenstoelen en ze had ons aan de hand van de
illustraties geleerd hoe je ze van elkaar kon onderscheiden, en
nooit, in al die zomers die we daar hadden doorgebracht, hadden we
ook maar één giftige soort gezien. Daarom mocht ook Valentina
meehelpen met zoeken. Er werd onmiddellijk een onderzoek ingesteld.
De biologen concludeerden dat het een betreurenswaardig, maar geen
uitzonderlijk ongeluk was geweest. In bossen zonder giftige
paddenstoelen kunnen van het ene op het andere seizoen ineens wel
giftige soorten opduiken. Elke paddenstoel heeft duizenden
reproductieve sporen en een stevige wind is voldoende om ervoor te
zorgen dat ze op grote afstand op de grond terechtkomen en daar
ontkiemen. En bovenal is deze soort heel moeilijk te onderscheiden
van gewone champignons, zelfs voor mensen met ervaring. Het enige
verschil waaraan je kunt herkennen dat het om de Amanita phalloïdes
gaat, is de beurs of volva, een soort witachtige zak om de
onderkant van de steel. Maar vaak wordt het bovenste gedeelte los
gevonden of bevindt de beurs zich half onder de grond, of wordt hij
bedekt door bladeren. Tijdens het onderzoek werden er inderdaad een
paar zo gevonden, en een argeloze paddenstoelenplukker had ze
gemakkelijk voor een andere soort kunnen aanzien. Volgens het
rapport was het vooral onvoorzichtig geweest om een meisje van
Valentina's leeftijd mee te laten zoeken. De meest waarschijnlijke
hypothese was volgens hen dat Valentina paddenstoelen had geplukt
zonder op die beurs te letten, dat ze de paddenstoelen, zonder
beurs, naar mijn moeder had gebracht en dat die ze niet meer als de
Amanita phalloïdes had herkend.'
'En wat was jouw hypothese?'
'Kloster. Kloster had het gedaan. Hij was weer
in actie gekomen, net toen ik dacht dat alles achter de rug was. Ik
wist het meteen toen ik het telefoontje van Bruno kreeg. Op het
moment dat hij de naam van de paddenstoel noemde, wist ik dat als
ik mijn mond zou opendoen, ik zou gaan gillen. Omdat ik hem zelf op
het idee had gebracht.'
'Jij had hem zelf op het idee gebracht? Wat
bedoel je?'
'In het jaar dat ik voor hem werkte, liet hij me
soms kleine krantenberichten uitknippen en opbergen omdat hij die
vanwege een bepaald detail intrigerend vond. Een keer liet hij me
een bericht uitknippen over een vrouw die per ongeluk giftige
paddenstoelen had klaargemaakt voor zichzelf en voor haar
kleindochter. Een paar uur later waren ze allebei na een
verschrikkelijke doodsstrijd gestorven. Wat zijn aandacht had
getrokken was het feit dat de vrouw zichzelf als een ervaren
paddenstoelenplukster had beschouwd. Hij zei dat mensen met veel
ervaring vaak het minst oplettend zijn, en dat hij bij het bedenken
van de plots van zijn misdaadromans altijd juist daarnaar op zoek
was, naar de vergissing van de kenner. In het bericht werd en
passant vermeld dat de giftige paddenstoelen precies van die soort
waren, de Amanita phalloïdes. Ik heb hem toen uitgelegd waarom het
zo gemakkelijk was om die te verwarren met eetbare paddenstoelen.
Ik heb zelfs een tekening voor hem gemaakt, met de hoed, de steel,
de ring en de beurs. En ik heb hem verteld over andere, minder
bekende soorten die ook gevaarlijk waren. Het gaf me een gevoel van
trots dat ik hem iets kon vertellen wat hij niet wist en ik wel.
Hij vroeg me verbaasd hoe ik aan die kennis was gekomen en toen heb
ik het hem verteld ... Ik heb alles verteld: hoe mijn moeder ons
alle drie aan de hand van die illustraties had geleerd hoe je
paddenstoelen van elkaar kon onderscheiden. Het bosje achter het
huis in Villa Gesell. De paddenstoelentaart op hun trouwdag. Het
grapje met mijn vader over zijn jaarlijkse opoffering.'
'Maar hij wist niet wanneer hun trouwdag was, of
wel?'
'Jawel, dat wist hij wel, en ik denk niet dat
hij dat vergeten was. 28 december. Ik had die datum zijdelings
genoemd en hij had me gevraagd of er een speciale reden was waarom
ze juist die datum hadden uitgekozen. Hij had in een van zijn
boeken over religie gelezen dat veel christelijke paren na de moord
op de onnozele kinderen juist die dag uitkiezen om te trouwen, als
symbool voor het overwinnen van de dood, als teken dat er een
nieuwe cyclus begint. En er was nog iets: ik had hem al die tijd
niet meer gezien. Sinds de dood van Ramiro was ik hem nergens meer
tegengekomen. Maar op de dag van de begrafenis, toen we naar de
uitgang liepen, was hij er ook.'
'Bedoel je dat hij bij de begrafenis van je
ouders is geweest?' vroeg ik ongelovig.
'Nee, dat niet. Ik zag hem in de verte, in een
van de zijpaadjes, bij een van de graven, ik neem aan bij dat van
zijn dochter. Hij zat gehurkt, met zijn hand uitgestrekt naar de
grafsteen, en leek tegen haar te praten, ik dacht althans dat ik
zijn lippen zag bewegen. Ik persoonlijk denk dat hij expres die dag
was gegaan, zodat ik hem zou zien.'
'Kon het geen toeval zijn? Misschien was het de
verjaardag van zijn dochtertje. Of de dag van de week dat hij
altijd naar haar graf ging.'
'Nee, ze was in augustus jarig. Ik denk dat hij
daar maar met één doel was: hij wilde zich laten zien, zodat ik zou
weten dat ook deze twee doden onderdeel van zijn wraak waren. Dat
we niet, zoals ik had gedacht, quitte stonden. In feite had hij me
vanaf het begin gewaarschuwd. Hij had het me duidelijk gezegd. Ik
had het alleen niet begrepen.'
'Wat had hij dan tegen je gezegd?'
'Wat me zou overkomen. Maar je zou me toch niet
geloven als ik het je vertelde. Dat is me al een keer eerder
gebeurd, mijn eigen broer geloofde me niet. je zou het met je eigen
ogen moeten zien,' en ze boog een beetje naar voren, alsof ze
besloten had een deel van het geheim prijs te geven. 'Het heeft te
maken met de bijbel die hij me tijdens de bemiddelingszitting
gaf.'
Ze was zachter gaan praten, en op dit punt
aangekomen zweeg ze, met haar ogen strak op mij gericht, alsof ze
me deelgenoot had gemaakt van haar allerdiepste geheim en niet
helemaal zeker wist of ik deze openbaring wel waard was.
'Heb je hem bij je?'
'Nee, dat durfde ik niet, want het is het enige
bewijs dat ik heb tegen hem. Ik wilde je vragen om nu met me mee te
gaan naar mijn huis, zodat ik je hem kan laten zien.'
'Nu?' vroeg ik, waarbij ik onwillekeurig op mijn
horloge keek. Het begon al te schemeren en ik zag dat ik meer dan
drie uur naar haar had zitten luisteren. Maar Luciana leek niet van
zins om me los te laten.
'We zouden nu meteen kunnen gaan, ja. Het is
maar een klein stukje met de metro. Eigenlijk wilde ik je sowieso
al vragen of je me naar huis zou willen brengen. Ik ben de laatste
tijd nogal bang om alleen thuis te komen wanneer het al donker aan
het worden is.'
Waarom zei ik ja, terwijl alles in me nee zei?
Waarom verzon ik geen excuus om afscheid van haar te kunnen nemen
en nam ik geen duizend kilometer afstand van haar? Er zijn momenten
in het leven, zeldzame momenten, dat je de fatale gevolgen van een
kleine handeling voor je ziet. Dat je je bewust bent van de
duizelingwekkende tweesprong waar je voor staat. Van je eigen
ondergang die op de loer ligt achter een triviale beslissing. Ik
wist die middag, boven al het andere, dat ik niet verder naar haar
moest luisteren. Maar alsof ik geen weerstand kon bieden aan de
gelatenheid en de passiviteit die horen bij het hebben van
medelijden, of van goede manieren, stond ik op en volgde haar naar
buiten.