Niets had me echter kunnen voorbereiden op de schok die ik te verwerken kreeg toen ze voor me stond. Ze was het, ja, dat moest ik erkennen, het was nog steeds Luciana, hoewel ik heel even dacht dat er sprake was van een vreselijke vergissing. Een vreselijke vergissing van de tijd. De wreedst mogelijke wraak op een vrouw - had Kloster geschreven - was om pas na tien jaar weer naar haar te kijken.
Ik zou kunnen zeggen dat ze dik was geworden, maar dat was slechts een deel van het verhaal. Misschien was het meest afschrikwekkende aan haar verschijning nog wel dat ze haar best deed om door middel van haar ogen haar oude gezicht te laten herleven, het gezicht dat ik had gekend, alsof ze me vanuit een ver verleden, dat diep was weggezonken in de rioolput van de vergetelheid, probeerde te bereiken. Ze glimlachte met iets van wanhoop in haar blik, om te zien of ze, al was het maar gedeeltelijk, nog over haar vroegere aantrekkingskracht beschikte. Die twijfelende glimlach bleef echter niet langer dan een fractie van een seconde op haar gezicht staan, alsof ook zij zich ervan bewust was dat ze door een reeks onverbiddelijke amputaties al haar charmes was kwijtgeraakt. De ergste voorgevoelens die ik over haar uiterlijk had gehad, waren werkelijkheid geworden. Haar nek, die gepolijste nek waar ik zo geobsedeerd door was geraakt, was in omvang sterk toegenomen, en onder haar kin was een onherstelbare uitdijing te zien. Haar ogen, die vroeger zo levendig waren geweest, waren nu klein en dof. Haar mondhoeken hingen verbitterd naar beneden en het leek alsof het al heel lang geleden was dat iemand haar had laten lachen. Maar het gruwelijkst was ongetwijfeld wat er met haar haar was gebeurd. Alsof ze een of andere zenuwziekte had gehad, alsof ze haar haren in een vlaag van radeloosheid uit haar hoofd had getrokken, was een hele plek op haar voorhoofd kaal geworden, en boven één oor, waar het haar veel dunner was, waren, alsof het littekens waren, vaalwitte stukken van haar schedel te zien. Ik denk dat mijn blik iets te lang vol afschuw en ongeloof op die futloze restanten gericht bleef, want ze bracht een hand naar haar oor om de bewuste plek te verbergen. Maar halverwege liet ze haar hand weer zakken, alsof de schade toch te groot was om te verhullen.
'Ook dat heb ik aan Kloster te danken,' zei ze.
Ze had plaatsgenomen op de draaistoel waar ze tien jaar geleden ook op had gezeten en keek om zich heen, ik denk enigszins verrast dat er in mijn huis zo weinig veranderd was.
'Ongelooflijk,' zei ze, alsof ze een onrecht vaststelde, maar ook alsof ze onverwacht een vluchthaven uit het verleden had teruggevonden die nog ongeschonden was. 'Alles is hier nog hetzelfde. Je hebt zelfs dat afschuwelijke grijze kleedje nog. En jij - ze keek me bijna beschuldigend aan - 'jij bent ook niets veranderd. Misschien een paar grijze haren. Je bent zelfs niet aangekomen; ik weet zeker dat als ik naar de keuken ga, er in de keukenkastjes alleen koffie staat en verder niets.'
Ik neem aan dat het vervolgens mijn beurt was om iets aardigs te zeggen, maar ik liet het moment voorbijgaan zonder de juiste woorden te vinden, en ik denk dat mijn zwijgen haar meer pijn deed dan welke leugen dan ook.
'Dus jij wilt niets over mij weten? Wil je niet weten hoe het met mijn vriend gaat?' zei ze, met een ironische en onaangename glimlach, alsof ze me tot een soort spelletje wilde verleiden.
'Wat is er met je vriend?' vroeg ik automatisch.
'Die is dood,' zei ze, en voordat ik kon antwoorden keek ze me strak aan, alsof het nu weer haar beurt was om een zet te doen. 'Wil je niet weten hoe het met mijn ouders gaat?'
Ik zei niets, en ze beantwoordde de vraag zelf, weer op die bijna uitdagende toon.
'Die zijn dood. Wil je niet weten hoe het met mijn broer gaat? Die is dood.'
Haar onderlip trilde licht.
'Dood, dood, dood. De een na de ander. En niemand die het ziet. In het begin zag ik het zelf niet eens.'
'Wil je zeggen dat iemand ze heeft vermoord?'
'Kloster,' fluisterde ze doodsbang, waarbij ze haar hoofd dichter bij het mijne bracht, alsof iemand ons kon afluisteren. 'En hij is nog niet klaar. Hij doet het langzaam, dat is het geheim. Hij laat jaren voorbijgaan voordat hij weer toeslaat.'
'Kloster vermoordt al je familieleden ... zonder dat iemand het doorheeft,' vatte ik voorzichtig samen, als iemand die de woordenstroom van een verwarde geest probeert te volgen.
Ze knikte ernstig, zonder haar blik van me af te wenden, wachtend op mijn volgende reactie, alsof het belangrijkste al gezegd was en ze haar lot in mijn handen had gelegd. Ik dacht natuurlijk dat ze aan een of andere psychische stoornis leed na het tragische verlies van zo veel geliefden. Kloster had in de afgelopen jaren een bijna obscene beroemdheid gekregen: je kon geen krant openslaan zonder zijn naam tegen te komen. Geen schrijver werd vaker gevraagd, was zo alom aanwezig of werd uitbundiger geprezen. Kloster kon tegelijkertijd een literaire jury voorzitten, de lijst van ondertekenaars van een petitie aanvoeren, Argentinië vertegenwoordigen op een internationaal congres en de eregast zijn bij een diner op een ambassade. In die tien jaar was hij van een in nevelen gehulde schrijver uitgegroeid tot een publieke figuur, bijna een merk. Zijn boeken verkochten in alle mogelijke formaten, van de Klosterpockets tot de luxueuze gebonden uitgaven die bedrijven als relatiegeschenk konden geven. En hoewel hij weer een gezicht had gekregen, dat was te aanschouwen op zorgvuldig gecomponeerde foto's, was ik al lang geleden opgehouden hem als een persoon te zien, als een mens van vlees en bloed; voor mij was hij een abstracte naam geworden die overal opdook, in boekwinkels, op affiches, in krantenkoppen. In elk geval leidde Kloster het ongrijpbare en koortsachtige leven van een beroemde schrijver: hij leek geen minuut rust te nemen tussen de promotietournees voor zijn boeken en de onophoudelijke stroom andere activiteiten waaraan hij deelnam. En dan rekende ik de uren die hij aan het schrijven moest besteden nog niet mee, want zijn boeken bleven met een onverstoorbare regelmaat verschijnen, het ene na het andere. De mogelijkheid dat Kloster iets te maken had met echte misdrijven leek me even bizar als het idee dat de paus ze gepleegd zou hebben.
'Maar heeft Kloster dan nog tijd over om moorden te plannen?' liet ik me ontvallen, nog niet bijgekomen van mijn verbazing.
Ik bedacht te laat dat zij dat als een ironische grap zou kunnen opvatten en dat ik haar misschien onbedoeld had gekwetst. Maar Luciana antwoordde alsof ik haar zojuist het doorslaggevende bewijs aan de hand had gedaan.
'Precies, dat is onderdeel van zijn strategie. Dat niemand denkt dat het überhaupt mogelijk is. Toen wij elkaar leerden kennen, heb jij een keer tegen me gezegd dat hij een mysterieuze figuur was. In die periode minachtte hij alles wat met de media te maken had, ik heb hem zelf honderden keren interviews horen weigeren. Maar de afgelopen jaren heeft hij bewust naar die roem gezocht, omdat hij die nodig heeft. Het is zijn perfecte dekmantel. En hij heeft die dekmantel nodig,' zei ze bitter, 'voor als iemand een onderzoek zou willen instellen, voor het geval dat iemand bereid is om mij te geloven.'
'Maar welke reden zou Kloster kunnen hebben ...?'
'Dat weet ik niet. Dat is nog het ergst. Hoewel ik er later wel een ... idee over heb ontwikkeld. Er is één reden die alles zou verklaren. Hij heeft namelijk een motief: een aanklacht die ik tegen hem heb ingediend toen ik weer voor hem was gaan werken. Maar dat was een kleinigheid, als je erop terugkijkt. Het is niet eens tot een rechtszaak gekomen. Ik kan niet geloven dat hij nog steeds wraak aan het nemen is; dat zou buiten alle proporties zijn. Hoe meer ik erover nadenk, hoe minder ik geloof dat dat de echte reden is.'
'Een aanklacht tegen Kloster? Ik dacht dat hij de perfecte werkgever was. De laatste keer dat ik je zag, leek je heel tevreden dat je weer voor hem ging werken. Wat is er sindsdien gebeurd?'
Het koffiezetapparaat op het fornuis begon te pruttelen. Ik liep naar de keuken, keerde terug met twee kopjes koffie en wachtte totdat ze suiker in haar koffie had gedaan. Ze roerde een eeuwigheid met haar lepeltje in het kopje, alsof ze haar gedachten probeerde te ordenen. Of misschien was ze aan het afwegen wat ze me wel en niet kon vertellen.
'Wat er sindsdien is gebeurd? Ik vraag mezelf al jarenlang elke dag af wat er precies is gebeurd. Het lijkt wel een nachtmerrie: ik kan elke gebeurtenis apart vertellen, maar dan zou het gewoon een reeks ongelukken lijken. Het begon allemaal na die reis, toen ik weer voor hem ging werken. De eerste dag had hij een goed humeur. Hij vroeg me in een pauze, toen ik koffie aan het zetten was, wat ik gedaan had in die maand dat hij weg was geweest. Ik vertelde, zonder er verder bij na te denken, dat ik voor jou had gewerkt. In het begin leek hij alleen maar geïrriteerd. Hij wilde weten wie je was en waar de roman over ging die je me had gedicteerd. Ik had het idee dat hij je naam wel kende, en anders deed hij alsof. Ik vertelde hem dat je je pols had gebroken. Het was een heel gewoon gesprek, niets bijzonders, maar ineens meende ik aan de toon van zijn stem en aan de indringendheid waarmee hij de vragen stelde te horen dat hij jaloers was, alsof het voor hem vaststond dat er iets gebeurd was tussen ons. Ik kreeg een paar keer de indruk dat hij op het punt stond om het me rechtstreeks te vragen. En de dagen erna kwam hij op een of andere manier steeds weer terug op het zwarte gat dat die maand voor hem vormde. Hij las zelfs een van je boeken en begon toen wéér over jou, om de spot te drijven met wat je had geschreven. Ik vertelde nooit iets, en daardoor raakte hij nog meer geïrriteerd. Maar een week later veranderde hij van strategie. Hij was zwijgzamer dan ooit; hij sprak nauwelijks nog tegen me, en ik had het gevoel dat hij erover zat te denken om me te ontslaan.'
'Dat idee had ik ook,' zei ik, 'hij was verliefd op je.'
'Dat waren de moeilijkste dagen. Hij dicteerde me geen woord en liep alleen maar door de kamer, alsof hij een besluit moest nemen over iets wat niets met zijn boek te maken had. Over iets wat te maken had met mij. En opeens, op een ochtend, begon hij me weer normaal te dicteren, alsof er niets was gebeurd. Dat wil zeggen, normaal tussen aanhalingstekens: het leek namelijk alsof hij plotseling heel veel inspiratie had, hij leek wel bezeten. Tot dan toe had hij me altijd maximaal een of twee alinea's per dag gedicteerd, om ze vervolgens bijna maniakaal te corrigeren, zin voor zin. Die dag dicteerde hij me in één ruk een lange en behoorlijk gruwelijke scène: een reeks moorden, een slachtpartij door die sekte van religieuze moordenaars. Hij leek wel een ander mens, hij had me nooit eerder zo snel gedicteerd, ik had de grootste moeite om hem te volgen. Toch dacht ik dat alles weer goed zou komen. Ik vond mijn werk in die tijd erg belangrijk en was bang dat hij me wilde ontslaan. Hij dicteerde me twee uur op die hoge snelheid en leek een steeds beter humeur te krijgen. Toen ik weer koffie ging zetten, maakte hij zelfs voor het eerst in al die tijd weer een paar grapjes. Ik stond op, maar terwijl ik me uitstrekte voelde ik dat mijn nek stijf was geworden. Ik had in die tijd een probleem met mijn nek,' zei ze, alsof ze me na tien jaar alsnog een verklaring wilde geven en haar onschuld wilde aantonen.
'Ja, dat herinner ik me nog goed,' zei ik afgemeten. 'Hoewel ik altijd een beetje mijn twijfels had over die nekpijn van jou.'
'Maar die had ik echt,' zei ze, alsof ze het belangrijker dan ooit vond dat ik haar geloofde. Er viel een stilte en haar blik dwaalde af naar het raam, waardoorheen ze even naar buiten bleef staren, alsof ze de scène na al die jaren nog voor zich zag, bevroren in de tijd. 'Ik stond met mijn rug naar hem toe en toen ik mijn nek liet kraken, voelde ik dat hij van achteren een arm om me heen sloeg. Ik draaide me om ... en toen probeerde hij me te kussen. Ik maakte een beweging om me te bevrijden, maar hij had zijn arm stevig om mijn nek gelegd en leek dat niet eens te merken, alsof hij niet kon begrijpen dat ik me verzette. Op dat moment begon ik te gillen. Niet te hard, ik wilde alleen dat hij me losliet. Eigenlijk was ik eerder verbaasd dan geschokt. Zoals ik tegen jou had gezegd toen je me ernaar vroeg: voor mij was het alsof hij mijn vader was.
Hij bleef stokstijf staan. Ik denk dat hij zich pas op dat moment realiseerde wat hij gedaan had en welke gevolgen dat kon hebben ... misschien had zijn vrouw me wel gehoord, ook al was ze op de bovenverdieping. Er werd op de deur gebonsd. Hij ging opendoen; hij zag heel bleek. Het was Pauli, zijn dochtertje. Ze had het gegil gehoord en vroeg wat er gebeurd was, waarbij ze naar mij keek. Hij zei dat ze zich geen zorgen hoefde te maken, dat ik een kakkerlak had gezien, en dat ze weer op haar kamer moest gaan spelen. We waren weer alleen. Ik had mijn spullen gepakt en zei dat ik nooit meer een voet in dat huis zou zetten. Hij was erg nerveus; ik kon mijn tranen niet bedwingen, en daar werd ik alleen maar nog bozer van. Hij vroeg me of we alles niet konden vergeten. Hij zei dat het een vreselijk misverstand was geweest, maar dat het in elk geval niet alleen zijn schuld was, omdat ik hem "signalen" had gegeven. En hij zei nog iets, iets wat nog veel kwetsender was ... alsof hij het als een vaststaand feit beschouwde dat ik met jou naar bed was geweest. Toen werd ik helemaal woedend. Op dat moment zag ik heel duidelijk wat er zich in zijn hoofd had afgespeeld. Voor zijn reis had hij me op handen gedragen. Dat had hij me zonder woorden laten weten, zoals mannen dat kunnen. Maar ik denk dat hij het nooit in zijn hoofd zou hebben gehaald om me aan te raken. Sinds hij weer terug was, gedroeg hij zich echter alsof ik weinig meer dan een hoer was, bij wie ook hij weleens een poging kon wagen. Ik begon weer te gillen en ik geloof dat het me absoluut niet meer kon schelen of zijn vrouw ons kon horen. Hij kwam op me af alsof hij me tot zwijgen wilde brengen en ik zei dat als hij me nog één keer zou aanraken, ik hem een proces zou aandoen. Hij bood nogmaals zijn excuses aan en probeerde me op alle mogelijke manieren te kalmeren. Hij deed de deur voor me open en bood aan om de dagen die ik die maand had gewerkt meteen uit te betalen. Maar ik wilde alleen zo snel mogelijk weg. Toen ik op straat was, barstte ik in tranen uit; dit was mijn eerste baan en ik was hem volledig gaan vertrouwen. Ik kwam vroeger thuis dan gewoonlijk en mijn moeder zag direct dat ik had gehuild. Ik moest haar alles vertellen.'
Ze bracht de koffie met trillende hand naar haar mond en nam een slok. Een moment leek ze geheel op te gaan in de herinnering, haar blik afwezig op het kopje gericht.
'En wat zei je moeder?' vroeg ik.
'Die vroeg me alleen of ik hem op enige wijze had uitgedaagd. Zij was zelf ontslagen bij het bedrijf waar ze werkte, dat was eigenlijk ook de reden waarom ik was gaan werken, en nu zaten we allebei zonder werk. Haar advocate had de rechtszaak gewonnen en er een schadevergoeding uitgesleept en mijn moeder zei dat we samen naar haar toe zouden gaan, omdat we het hier niet bij konden laten zitten. We spraken af dat we niets tegen mijn vader zouden zeggen totdat alles voorbij was. Diezelfde dag nog gingen we naar het kantoor van de advocate. Een vreselijk mens. Ik werd zélf bang van haar. Ze was heel groot en dik en ze had kleine, smalle oogjes. Ze paste nauwelijks achter haar bureau. Als bodyguard van een vakbondsleider zou ze niet hebben misstaan. Ze haatte mannen en vertelde ons dat ze een persoonlijke kruistocht tegen ze voerde en dat niets haar gelukkiger maakte dan hen aan stukken te scheuren. Ze noemde me "kindje". Ik moest haar alles vertellen en ze vond het jammer dat hij niet wat sterker had aangedrongen en dat het bij die ene episode was gebleven. Ze vroeg of ik blauwe plekken of andere verwondingen had overgehouden aan de worsteling. Ik moest bekennen dat hij eigenlijk helemaal geen geweld had gebruikt. Ze zei dat we hem niet konden aanklagen voor seksuele intimidatie, maar dat ze het op een of andere manier zo zou regelen dat de term "seksuele intimidatie" toch aan het begin van de aanklacht zou worden genoemd, om hem zenuwachtig te maken. De rechtszaak, legde ze me uit, zou uiteindelijk uitmonden in een vordering tot betaling van de sociale en pensioenpremies die hij nog niet had voldaan. Wat er tussen ons was gebeurd had plaatsgevonden in een afgesloten kamer, zonder getuigen: het zou het woord van hem tegen dat van mij worden en langs die weg zou er niet al te veel eer te behalen zijn. Ze vroeg me of hij getrouwd was, en toen ik dat bevestigend beantwoordde leek ze bijzonder tevreden: getrouwde mannen waren banger en nu hoefden we alleen nog maar te bedenken hoeveel we hem afhandig gingen maken. Ze berekende op een rekenmachine het bedrag dat hij me wettelijk verschuldigd was en telde daar een schadevergoeding bij op. Het eindbedrag was fabelachtig hoog, meer dan ik dat hele jaar had verdiend. Ze dicteerde me de tekst van de aangetekende brief waarmee de procedure moest worden gestart, zodat hij in mijn eigen handschrift was geschreven. Ik vroeg haar of we de woorden "seksuele intimidatie" aan het begin niet konden vervangen door een minder zware aanklacht. Ze zei dat ik maar moest wennen aan het idee dat hij voortaan mijn vijand was en dat hij alles wat we hem ten laste legden toch zou afwijzen. Ik ging alleen naar het postkantoor. Terwijl ik in de rij stond te wachten, kreeg ik het voorgevoel dat ik iets in gang aan het zetten was wat onherstelbare gevolgen zou hebben, dat die brief een vernietigende, verborgen, duivelse kracht had. Ik had me nooit eerder in mijn leven zo gevoeld, alsof ik op het punt stond om de trekker van een pistool over te halen. Ik wist dat ik hem hoe dan ook, nog afgezien van het geld dat hij me zou moeten betalen, schade zou berokkenen. Het scheelde niet veel of ik had van de hele onderneming afgezien en ik denk dat als ik een dag had gewacht, ik de brief niet zou hebben verstuurd. Maar we waren nu toch al bezig en bovendien voelde ik me nog steeds vernederd. Ik vond het heel onrechtvaardig dat ik mijn werk kwijt was terwijl ik me altijd onberispelijk tegenover hem had gedragen. In zekere zin vond ik het wel terecht dat hij me financieel moest compenseren.'
'Dus stuurde je de aangetekende brief.'
'Ja.'
Haar blik stond weer op oneindig. Ze had maar één slok van haar koffie genomen en had haar kopje naast zich neergezet. Ze vroeg of ze een sigaret mocht opsteken. Ik haalde een asbak uit de keuken en wachtte tot ze haar verhaal zou vervolgen, maar door het roken leek ze zich nog meer in zichzelf terug te trekken, in een duistere spelonk van haar geheugen.
'Dus je stuurde de brief... en toen?'
'Hij heeft die eerste brief nooit beantwoord. Ik kreeg bericht dat hij hem had ontvangen en gelezen, maar een reactie kwam er niet. Na een maand besloot mijn moeder de advocate te bellen. Des te beter voor ons, zei die: of hij nam ons nog steeds niet serieus, of hij werd heel slecht geadviseerd. Maar ik kreeg opnieuw een slecht voorgevoel. Ik had bijna een jaar met hem gewerkt. Jij hebt ooit aan me gevraagd hoe hij was. Op het moment dat jij me die vraag stelde, dacht ik dat hij de meest intelligente man was die ik ooit zou leren kennen, maar tegelijkertijd had hij iets in zich wat soms bijna tot uitbarsting leek te komen, iets sinisters, iets meedogenloos. Hij was de laatste persoon die ik als vijand zou willen hebben. Mijn gevoel zei me dat die brief voor hem een oorlogsverklaring was geweest en dat ik zijn donkerste kanten te zien zou krijgen. Ik werd bang, om wat ik gedaan had, en ik begon bepaalde ... paranoïde ideeën te krijgen. Hij had tenslotte mijn adres en telefoonnummer, en er was toch een soort vertrouwdheid tussen ons ontstaan. Hij wist heel veel over me. Misschien had hij wel niet op de aangetekende brief gereageerd omdat hij een ander soort reactie aan het plannen was, een persoonlijke wraakneming. Maar de advocate wist me weer te kalmeren. Als hij echt intelligent en getrouwd was, zei ze, zou hij het enige doen wat hij kón doen: betalen. En hoe langer hij zou wachten met zijn reactie, hoe hoger de rekening zou worden. Ze dicteerde me een tweede officiële brief, die identiek was aan de eerste, maar waarin het bedrag nog hoger was, want we eisten nu ook het loon van de maand die was verlopen zonder dat hij had gereageerd. Dat leek onmiddellijk effect te sorteren. We ontvingen zijn eerste antwoord, duidelijk geschreven door een andere advocaat. Hij wees de hele vordering af. Het was een litanie van ontkenningen. Hij ontkende zelfs dat ik ooit voor hem had gewerkt en dat hij me kende. De advocate zei dat ik me geen zorgen moest maken. Dit was het gebruikelijke juridische antwoord, het betekende alleen dat Kloster begrepen had dat het ons menens was en dat hij een advocaat in de arm had genomen. Nu moesten we wachten tot de eerste bemiddelingszitting en bedenken hoe ver we bereid waren het bedrag te laten zakken. Ik ontspande weer; het leek immers om een bijna onpersoonlijke, bureaucratische procedure te gaan.'
''En je ging naar de bemiddelingszitting.' 
Luciana knikte. 'Ik vroeg mijn moeder of ze met me mee wilde gaan, omdat ik opzag tegen het moment dat ik weer oog in oog met hem zou komen te staan. Tien minuten na het afgesproken tijdstip was Kloster nog niet verschenen. De advocate fluisterde zacht, alsof ze een kwaadaardige roddel vertelde, dat hij het wel te druk zou hebben met een andere, belangrijker rechtszaak: zijn scheiding. Ze vertelde ons dat een collega annex vriendin van haar de vrouw van Kloster vertegenwoordigde. Kennelijk had ze de aangetekende brief gelezen, met die eerste regel over seksuele intimidatie, en had ze besloten om onmiddellijk de scheiding aan te vragen. Ze hadden een miljoenenclaim ingediend. En haar vriendin was pas echt slecht, zei onze advocate: Kloster zou op straat komen te staan. Ik hoorde dit alles als versteend aan; ik had geen moment gedacht dat er zoiets zou kunnen gebeuren. Er gingen nog vijf minuten voorbij voordat eindelijk de advocaat van Kloster binnenkwam, een man met een rustige en beschaafde uitstraling. Hij zei dat hij instructies had om ons als ontslagvergoeding twee maanden salaris aan te bieden. Mijn advocate wees zijn voorstel ronduit af, zonder mij daarover zelfs maar te raadplegen, en de tweede bemiddelingszitting werd vastgesteld voor een maand later. Dat zou ons allemaal de tijd geven om na te denken en te proberen onze standpunten nader tot elkaar te laten komen, zei de bemiddelaarster. Bij het naar buiten gaan vroeg ik aan mijn moeder of we de hele zaak niet moesten laten rusten. Het was nooit mijn bedoeling geweest om het zo ver te laten komen, ik had nooit kunnen vermoeden dat het hem zijn huwelijk zou kosten. Mijn moeder werd kwaad op me, ze kon niet begrijpen dat ik nu medelijden met hem kreeg. Dat huwelijk was blijkbaar al veel langer stuk, als hij iets bij mij had geprobeerd. Ik hield verder mijn mond; in werkelijkheid was ik eerder bang dan dat ik spijt had. Mijn ergste voorgevoelens kwamen uit. In feite had hij alleen maar geprobeerd me te kussen. De gevolgen gingen alle proporties te buiten en leken onbeheersbaar. Naarmate de dagen verstreken werd ik steeds onrustiger, ik kon niet wachten tot de tweede bemiddelingszitting zou beginnen en alles zou worden geregeld. Ik was bereid om tegen mijn moeder en mijn advocate in te gaan en elk nieuw voorstel dat ze ons zouden voorleggen te accepteren. Een dag voor de bewuste datum belde de bemiddelaarster: de zitting moest een week worden uitgesteld. Ik vroeg geïrriteerd waarom. Ze antwoordde dat het op verzoek van de andere partij was. Ik vroeg of ze zomaar, zonder overleg, de datum konden veranderen. Dat was inderdaad het geval, in uitzonderlijke omstandigheden, zei ze, waarbij ze haar stem dempte. Het dochtertje van Kloster was dood. Ik kon het niet geloven, maar tegelijkertijd geloofde ik het op een vreemde manier ook wel en aanvaardde ik het direct, in al zijn hartverscheurendheid, alsof dit het logische, onvermijdelijke gevolg was van het feit dat ik de brief had verzonden. Als ik het me goed herinner kon ik enige tijd geen woord uitbrengen, tot ik erin slaagde te vragen hoe het was gebeurd. De bemiddelaarster wist niet meer dan wat zijn advocaat haar verteld had: het ging kennelijk om een ongeluk in huis. Toen ik had opgehangen liep ik naar mijn bureau om de tekeningen te zoeken die ik van Pauli had gekregen. Ze had haar vader heel groot getekend en mij in een klein stoeltje. De computer was een vierkant en onderaan had ze haar naam geschreven, wat ze in die tijd net had geleerd. Op de tweede tekening stond een deur open, met in de verte, in de lucht, heel klein, haar vader, en zij en ik stonden hand in hand, bijna even groot, alsof we zusjes waren. Het waren vrolijke tekeningen, die op geen enkele wijze een voorbode waren voor wat er komen zou. En nu was ze dood. Ik huilde de rest van de middag. Waarschijnlijk huilde ik ook om mezelf. Hoewel ik nog niet wist wanneer en hoe, voorvoelde ik dat het daar niet bij zou blijven en dat me iets verschrikkelijks zou gaan overkomen.'
'Maar waarom dan? Als het een ongeluk was, waarom zou hij jou dan verantwoordelijk willen stellen?'
'Dat weet ik niet. Ik weet niet precies waarom. Maar ik had dat gevoel al meteen, vanaf het begin, en ik denk vooral dat hij het ook zo voelde. Dat is de enige verklaring die ik kan bedenken voor alles wat er daarna is gebeurd.'
Ze pauzeerde even en stak met trillende hand een tweede sigaret op.
'Toen kwam de tweede bemiddelingszitting,' zei ik. Ze knikte.
'Wij waren er weer als eersten en we werden naar de bemiddelingskamer gebracht. Daar wachtten we een paar minuten. Ik dacht dat hij weer zijn advocaat zou sturen. Maar toen de deur openging, zagen we Kloster zelf binnenkomen. Hij was alleen. Zijn gezicht was op indrukwekkende wijze veranderd, alsof hij samen met zijn dochter was gestorven. Hij was enorm afgevallen en het leek alsof hij al dagen niet meer had geslapen. Zijn ogen waren roodomrand en hij had ingevallen wangen. Hij zag ongelooflijk bleek, alsof al het bloed uit zijn lichaam was verdwenen. En toch maakte hij een krachtige en vastberaden indruk, alsof hij een missie te vervullen had en niet te veel tijd mocht verliezen in die kamer. Hij had een boek onder zijn arm, dat ik direct herkende. Het was de geannoteerde bijbel van mijn vader die ik hem had geleend. Hij liep de kamer in en kwam recht op me af. Mijn moeder maakte een beweging in haar stoel, alsof ze me wilde beschermen. Maar vermoedelijk zag hij haar niet eens: hij keek alleen naar mij, met een verschrikkelijke blik in zijn ogen, die ik nog elke nacht voor me zie. Hij stelde mij verantwoordelijk, ja, geen twijfel mogelijk. Hij bleef staan bij mijn stoel en reikte me zonder iets te zeggen de bijbel aan. Ik stopte hem snel in mijn tas, waarna hij zich omdraaide naar de bemiddelaarster en vroeg hoe hoog de eis was. Toen hij het bedrag hoorde, pakte hij een chequeboekje uit zijn jasje en opende het op het bureau. De bemiddelaarster begon hem uit te leggen dat hij natuurlijk een tegenbod kon doen, maar hij maande haar met een handgebaar om te stoppen, alsof hij geen woord meer wilde horen over de hele kwestie. Hij schreef drie cheques uit, een voor mij, voor het hele bedrag dat we hadden geëist, en twee voor de honoraria van de bemiddelaarster en mijn advocate. Ik ondertekende een document waarin ik de procedure als beëindigd verklaarde. Hij pakte zijn kopie, draaide zich zonder ons verder nog een blik waardig te keuren om en vertrok. De hele gebeurtenis had niet meer dan tien minuten geduurd. De bemiddelaarster kon het maar nauwelijks geloven. Dit was voor het eerst dat ze een zaak zo had afgesloten.' 'En toen?'
'Toen ... ben ik naar huis gegaan en heb ik de bijbel uit mijn tas gehaald en op een plank boven mijn bureau gezet, naast mijn studieboeken. Het was een bijbel die mijn vader niet meer gebruikte en die ik maanden daarvoor aan Kloster had uitgeleend, wat ik helemaal vergeten was. Toen ik terugdacht aan de zitting, kreeg ik het gevoel dat hij die als excuus had aangegrepen om naar me toe te komen en me op die manier aan te kijken. Ik kon zijn blik niet uit mijn hoofd zetten en de week daarna had ik nachtmerries. Ik droomde dat het dochtertje van Kloster mijn hand wilde pakken omdat ze met me wilde spelen. En dat ze, net als toen ze nog leefde, tegen me zei dat ze niet alleen wilde blijven in de speelkamer. Ik opende een rekening bij de bank en stortte het hele bedrag daarop, maar de dagen gingen voorbij en ik kon maar niet besluiten om er iets mee te doen. Ik overwoog een tijdje om het aan een goed doel te schenken, maar uit een soort bijgeloof was ik bang om eraan te komen, zelfs voor zoiets, alsof ik op die manier de loop van de gebeurtenissen kon tegenhouden, kon stilzetten. Ik had het gevoel dat als ik ook maar een klein deel van dat geld zou opnemen, de vergelding zou losbarsten. Ik begon geobsedeerd te raken door het idee dat Kloster iets vreselijks tegen me aan het beramen was. En dat dat de reden was waarom hij had besloten om ons zonder enige discussie het geld te geven. Uiteindelijk vertelde ik het aan mijn vriend, hoewel ik er niet bij zei dat Kloster geprobeerd had me te kussen. Ik zei alleen dat we een rechtszaak over een arbeidsgeschil hadden gehad, dat het Kloster veel geld had gekost en dat ik bang was dat hij op een of andere manier wraak op me wilde nemen. In die periode publiceerde Kloster een roman. Het was niet de roman die hij mij had gedicteerd, maar een andere, die hij al af had voordat ik voor hem was gaan werken. De roman die hij tijdens zijn reis naar Italië had gecorrigeerd.'
'De dag van de dode. Dat herinner ik me nog perfect. Dat kwam in dezelfde periode uit als het boek dat ik je had gedicteerd. Dat was het eerste echte megasucces voor Kloster.'
Ik herinner me dat het in één klap een bestseller werd, het stond nummer één op alle lijsten van de meest verkochte boeken, het lag in alle etalages, ik zag het zelfs in de schappen van de supermarkten staan. Elke keer dat ik langs een boekwinkel liep, werd ik weer aan zijn naam herinnerd en ging er een huivering door me heen. Om me gerust te stellen zei mijn vriend dat Kloster het bedrag dat hij aan mij had moeten betalen al vele malen had terugverdiend en dat hij me waarschijnlijk allang was vergeten. Maar ik begon iets anders op te merken.'
'Wat dan?'
‘Iets waar wij het indertijd over hebben gehad. Tot dan toe, en daar heb jij mij toen op gewezen, was Kloster een schrijver die alle publiciteit schuwde. En ineens werd hij een mediaster. Het leek wel alsof hij er bewust op uit was om overal en altijd zichtbaar te zijn.'
'Misschien had dat te maken met het feit dat hij nu alleen was.'
'Ja, zoiets dacht ik in het begin ook, dat hij troost zocht in die massale erkenning en op die manier de uren vulde, om niet aan de dood van zijn dochter te hoeven denken. Maar dat neemt niet weg dat het volkomen tegen zijn karakter in ging. Daarom begon ik te vermoeden dat het deel uitmaakte van een ander plan. Maar in elk geval liet ik me er door mijn vriend van overtuigen dat Kloster het veel te druk met zijn roman had om nog aan mij te denken. Dat jaar had Ramiro zijn studie lichamelijke opvoeding afgerond en een baan als strandwacht gekregen aan een van de stranden van Villa Gesell. Voordat het seizoen zou beginnen wilde hij op vakantie naar Mexico. Dat was hij al heel lang van plan en hij vroeg of ik meeging, zodat ik de hele zaak uit mijn hoofd zou kunnen zetten. Dat leek me wel een goed idee en ik gebruikte een deel van de ontslagvergoeding voor die reis. We bleven bijna een maand langer dan gepland dorpjes bezoeken en begin december waren we weer terug, vlak voor de datum waarop hij met zijn werk moest beginnen. Ik bleef in Buenos Aires om mijn laatste tentamens te doen, maar mijn ouders en Valentina en Bruno waren ook al in Villa Gesell en zodra ik klaar was nam ik een nachtbus. Ik wilde Ramiro verrassen en ging van het busstation rechtstreeks naar zijn pension om samen met hem te ontbijten. We gingen naar het barretje aan het strand. Het was vroeg; er waren nog niet veel mensen, en toen ik om me heen keek zag ik aan een van de andere tafels een man in een zwembroek zitten, met slippers aan en een gebruind bovenlichaam, alsof hij er al een aantal dagen was. Toen ik hem herkende, slaakte ik bijna een gil. Het was Kloster. Hij dronk koffie en las de krant en deed alsof hij me niet zag, hoewel hij maar een paar meter bij ons vandaan zat.'
'Kon het niet gewoon toeval zijn dat hij daar zat? Vroeger werkten veel schrijvers 's zomers in Villa Gesell. Misschien had hij daar vlakbij wel een huis gehuurd.'
'Je bedoelt dat hij van alle badplaatsen langs de kust toevallig Villa Gesell had uitgekozen? En van alle strandtenten toevallig die van mijn vriend? Nee. Het was al heel vreemd dat hij juist in Villa Gesell zat. En hij wist dat ik daar elk jaar de zomer doorbracht. Ik wees hem stiekem voor Ramiro aan, maar die zei ook dat het misschien toeval was. Ik vroeg hem of dit de eerste keer was dat hij hem zag. Ramiro zei dat hij sinds een week elke ochtend aan dezelfde tafel zat en dat hij als hij de krant uit had het water in ging en recht de zee in zwom, heel ver. Ik denk dat hij eigenlijk verrast en misschien een beetje jaloers was dat dit de schrijver was die me gedicteerd had; ik had maar heel weinig over hem verteld en waarschijnlijk had hij zich hem veel ouder voorgesteld, misschien ook wel als een klassieke boekenwurm. Zoals hij daar zat, met ontbloot bovenlijf, zag Kloster eruit als een echte atleet; hij was weer enigszins op gewicht gekomen en de zon en de zeewind deden hem duidelijk weer jonger lijken. Terwijl wij het over hem hadden, liep Kloster naar het water en zwom met lange en rustige slagen de zee in, tot voorbij de branding. Hij verdween steeds verder in zee; in het begin zag je zijn armen nog boven water uitkomen, maar nadat hij de laatste rij boeien was gepasseerd veranderde hij in een stipje dat steeds moeilijker te onderscheiden viel tussen de golven. Op een gegeven moment verloor ik hem helemaal uit het oog. Ramiro gaf me zijn verrekijker. Ik kon zien dat hij nog steeds in hetzelfde rustige tempo zwom, alsof hij nog maar net was begonnen. Ik vroeg aan mijn vriend wat er zou gebeuren als hij zo ver van het strand ineens kramp zou krijgen en gered moest worden. Het meest waarschijnlijke scenario, erkende hij, was dat hij te laat bij hem zou zijn. Dus? vroeg ik. Ik kon niet begrijpen dat hij hem zo ver in zee liet gaan. Hij antwoordde ongemakkelijk dat het een soort erecode was: Kloster was een volwassen kerel die duidelijk wist wat hij deed. Ik keek weer door de verrekijker en zei hardop dat het ongelooflijk was dat hij nog steeds in hetzelfde tempo zwom. Daar had ik onmiddellijk spijt van. Ramiro leek gepikeerd en zei tegen me dat ook hij elke ochtend als hij op zijn werk aankwam zo'n afstand zwom, als onderdeel van de training voor zijn baan. We zwegen tot we Kloster weer ontwaarden, die op zijn rug kwam terugzwemmen. Op het laatste moment, vlak voordat de branding hem zou meesleuren, draaide hij zich om en ging staan. Hij gooide zijn hoofd naar achteren om met het zeewater ook zijn haren uit zijn gezicht te schudden en liep met grote passen het water uit. Hij vertoonde geen enkel teken van vermoeidheid. Hij liep bijna recht langs ons heen, nog nadruipend en zonder ook maar een blik op ons te werpen, pakte zijn spullen van de tafel, liet een bankbiljet en wat kleingeld achter en liep weg. Ik vroeg mijn vriend of hij 's middags nog terug zou komen en hij zei van niet. Ook had hij hem nooit 's avonds in het centrum gezien. Vervolgens kregen we een discussie. Ik vroeg hem om daar niet meer te ontbijten en naar een ander pension te gaan. Hij vroeg geërgerd waarom. Ik kon niet zeggen wat ik werkelijk dacht. Ik wist eigenlijk zelf niet goed waar ik bang voor was. Ik zei dat ik mee wilde, dat ik elke ochtend met hem wilde ontbijten en dat het me stoorde dat Kloster zo dicht in de buurt was. Hij antwoordde dat hij niet bij zijn stoel weg kon, dat hij geen enkele reden had om ergens anders naartoe te gaan en dat als iemand een ander pension moest zoeken, het Kloster was. Maar ik had het gevoel dat er meer zat achter die geïrriteerde reactie van hem.'
Ze was abrupt gestopt en na een seconde boog ze zich voorover om de sigaret uit te doven in de asbak, waarbij ze het uiteinde steeds opnieuw tegen het glazen oppervlak draaide, alsof één herinnering in het bijzonder haar vernederend voorkwam en ze niet kon besluiten of ze verder zou vertellen of niet. Ze stak een nieuwe sigaret op, en toen ze de eerste rook uitblies maakte ze een beweging met haar hand die zowel een gebaar kon zijn om de rook te verdrijven als een onwillekeurige manier om te erkennen dat het er allemaal toch niet meer toe deed. In elk geval leek ze, na nog een keer te hebben geïnhaleerd, weer de kracht te vinden om haar verhaal te vervolgen.
'Ik denk dat hij in werkelijkheid zo geïrriteerd was omdat ik zo graag samen met hem wilde ontbijten. Er liep in die bar namelijk een erg knappe en nogal uitdagende serveerster rond, die langs de tafels ging met een heel kort rokje en verder alleen het bovenstukje van een bikini. Het was me al vrij snel opgevallen dat er net iets te veel lachjes en blikken tussen die twee werden uitgewisseld. Toen ik daar iets van zei, werd hij nog bozer en uiteraard ontkende hij alles. Maar ik dacht echt dat hij in gevaar was en ik was niet van plan om alleen vanwege een scène weg te lopen en hem daar achter te laten. Dus ging ik de volgende ochtend weer naar hem toe. Ik was wat vroeger dan normaal, op het tijdstip dat zijn dienst begon, en we gingen weer aan dezelfde tafel zitten. Kloster arriveerde iets later, nog voordat we ons ontbijt hadden kunnen bestellen. In plaats van dat hij aan zijn vaste tafeltje plaatsnam, liep hij naar binnen en ging aan de bar zitten. Ik vatte dat in eerste instantie op als een goed teken, als de bevestiging dat hij me wel had gezien, maar niet met me wilde praten. Ik vroeg me even af of het mogelijk was, zoals Ramiro had gezegd, dat het gewoon toeval was dat Kloster daar ook was. Maar ik wilde me niet te veel met hem bezighouden en toen de serveerster ons ontbijt bracht, concentreerde ik me op mijn koffie en probeerde ik een conversatie met Ramiro te voeren alsof Kloster niet bestond. En de serveerster ook niet. Ik denk dat Ramiro er nog het gelukkigst mee was dat Kloster zich had teruggetrokken aan de bar en dat de situatie wellicht kon blijven zoals ze was. Hij was in een goede stemming en zodra hij zijn ontbijt ophad, rende hij over het zand, sprong door het water en dook over de aanstormende golven heen om de zee in te zwemmen. Om indruk op mij te maken, nam ik aan. Ik bleef naar zijn hoofd kijken, dat al voorbij de boeien was en steeds verder in zee verdween. Hij had de verrekijker op tafel achtergelaten en daar volgde ik hem een tijdje mee. Zijn slagen waren krachtiger dan die van Kloster en zijn voeten veroorzaakten een spoor van schuim, maar hij leek minder gemakkelijk door het water te glijden. Bovendien kreeg ik de indruk dat hij moe begon te worden: zijn lichaam wrong zich in allerlei bochten wanneer hij zijn hoofd naar opzij draaide om adem te halen, hij hield zijn lijn niet en zijn bewegingen werden krampachtiger. Ik zag dat hij even stopte en op zijn rug ging drijven om uit te rusten. Hij leek onrustig, uitgeput. En ik denk dat hij nog niet de helft van de afstand had afgelegd die Kloster de ochtend ervoor had gezwommen. Ook wanneer ik de verrekijker liet zakken kon ik zijn hoofd en schouders nog in het water zien. Hij zwom in een langzamer tempo terug en toen hij vlak bij het strand was deed hij een paar meter de vlinderslag, misschien om iets te bewijzen, en meer aan de serveerster dan aan mij, begon ik te vermoeden. Toen ik hem uit het water zag komen, hijgend, alsof hij moeite had om weer op adem te komen, meende ik te begrijpen wat Kloster van plan was.'
'Heel ver de zee in zwemmen, kramp voorwenden en hem naar zich toe lokken, zodat hij aan het eind van zijn krachten zou raken. De strandwacht laten verdrinken.'
'Ja, zoiets. Ik dacht dat hij zou wachten tot een dag dat de zee ruw was. Wanneer Ramiro hem dan uitgeput zou bereiken, zou hij hem onder water duwen tot hij verdronk. Als het maar ver genoeg in zee was, zou niemand ze op dat uur van de dag zien.'
'Behalve jij misschien, met de verrekijker.'
'Dat vond ik er nog het griezeligst aan: dat hij overwoog om hem voor mijn ogen te vermoorden. En dan zou het zijn woord tegenover dat van mij zijn. Het leek allemaal zo ongelooflijk en irreëel dat ik er met niemand over kon praten. Er zaten op dat moment in de strandstoelen mensen die de laatste roman van Kloster aan het lezen waren. En terwijl ik dat allemaal bedacht, bleef Kloster binnen zitten, met zijn ellebogen op de bar, en leek hij rustig zijn koffie te drinken en de krant te lezen, zonder ons zelfs maar op te merken. Even later liep hij het strand op, zwom dezelfde afstand als de dag ervoor en ging weg, waarbij hij niet één keer onze kant op keek.'
'En?'
'Dat ging zo twee of drie dagen door. Kloster ging aan de bar zitten en las de krant. Hij liep alleen langs ons heen als hij ging zwemmen. Elke keer wanneer hij het water in ging voelde ik een siddering door me heen gaan en ik bleef hem onwillekeurig in het oog houden, net zo lang tot hij van het strand vertrok. Het viel me op dat hij steeds een stukje verder zwom. Ik denk dat Ramiro dat ook had gezien, en alsof het een soort duel was - dat stomme mannengedoe - ging hij proberen om die afstanden ook te zwemmen. En toen kregen we die discussie over de koffie verkeerd.'
'De koffie verkeerd?'
'Ja. Ik vroeg hem opnieuw om naar een andere strandtent te verhuizen. Er was een nieuwe geopend die nog dichter bij zijn stoel was. Daardoor had hij geen excuus meer. Hij werd boos en wilde weten waarom we daar weg moesten als Kloster zo te zien helemaal niet de bedoeling had om ons lastig te vallen. Of was er soms iets meer gebeurd tussen Kloster en mij? Ik wist dat hij alleen maar deed alsof hij zelf een aanval van jaloezie had, gewoon omdat hij de tieten en de blikken van die serveerster niet kwijt wilde. Ik zei tegen hem dat ik er genoeg van had dat die slet van hem me steeds koude koffie verkeerd serveerde. Dat was waar: ze leek het expres te doen. Het was hem niet opgevallen, omdat hij zijn koffie het liefst lauw dronk. We kregen ruzie. Hij zei dat ik niet meer moest komen ontbijten als het me er alleen maar om te doen was om hem in de gaten te houden. Hij zei dat ik ook zelf naar die andere bar kon gaan en hem met rust moest laten. Ik liep huilend terug naar huis. Mijn moeder ging net de deur uit om met Valentina paddenstoelen te zoeken, en ik ging met ze mee. De volgende dag was hun trouwdag en op die dag maakte ze altijd een paddenstoelentaart, die alleen zij en mijn vader lekker vonden. Eigenlijk denk ik dat mijn vader hem ook niet lekker vond, maar dat hij dat nooit hardop had durven zeggen, want het was het eerste wat zij ooit voor hem had gekookt en ze was erg trots op haar recept. We verzamelden de paddenstoelen altijd op dezelfde plek, in een bosje achter het huis waar bijna niemand kwam en dat mijn moeder bijna als een verlengstuk van onze tuin beschouwde. Toen Valentina even verderop bezig was, vertelde ik mijn moeder wat er was gebeurd. Ze was verbaasd en schrok er een beetje van dat Kloster daar was. Ze vroeg me waarom ik haar dat niet meteen had verteld. Ze wilde weten of hij geprobeerd had om met me te praten en ik vertelde haar dat hij aan de bar ontbijtte sinds hij me had gezien en dat hij me nooit had aangesproken. Dat leek haar gerust te stellen. Bijna had ik haar verteld waar ik in werkelijkheid bang voor was, maar mijn moeder vond al dat ik na die tweede bemiddelingszitting enigszins geobsedeerd was geraakt door de dood van het dochtertje van Kloster. Ze had zelfs voorgesteld dat ik naar een psycholoog zou gaan. Ik wist niet hoe ik haar moest vertellen dat Kloster een misdrijf aan het plannen was zonder dat het me zelf als idioot in de oren zou klinken. Uiteindelijk vertelde ik haar wel over de serveerster en de scène die we hadden gehad. Ze lachte en zei dat ik de volgende dag gewoon weer met hem moest gaan ontbijten, alsof er niets was gebeurd, en dat alles dan goed zou komen. Mijn moeder was gek op Ramiro en kon nauwelijks geloven dat we ruzie hadden gehad.'
'En heb je gedaan wat ze zei?'
'Ja, helaas wel. Toen ik aankwam had Ramiro zijn ontbijt al besteld, hij had niet eens op me gewacht. Kloster was er ook al, hij zat op dezelfde plek als altijd, aan de bar. Het was een koude en een beetje winderige dag. Op de zee waren schuimkoppen te zien, het water had een troebele kleur vanwege de losgeslagen algen en door de wind waren er hoge golven en spatte het schuim alle kanten op. Ik bestelde mijn koffie verkeerd, maar toen het meisje eindelijk de moeite nam om die te brengen, was hij natuurlijk ijskoud geworden. Ik zei echter niets. Eigenlijk zeiden we geen van beiden iets. Er viel een gespannen, ondraaglijke stilte. Zo ging er wel een halfuur voorbij en Ramiro trok zijn trainingspak uit om het water in te gaan. Ik vroeg of het niet gevaarlijk was om te gaan zwemmen nu de zee zo ruw was. Hij zei dat hij liever de zee in ging dan dat hij bij mij bleef zitten. En hij zei nog iets ergers, iets wat me veel pijn deed, ik krijg nog steeds tranen in mijn ogen als ik eraan denk. Ik zag hem onder de eerste hoge golf door duiken en aan de andere kant weer bovenkomen. Hij moest door een reeks golven heen tot hij voorbij het einde van de pier was en in een iets rustiger deel van de zee terechtkwam. Ook daar leek hij maar amper vooruit te komen. De zee was wild en ik verloor hem steeds uit het oog, tot hij weer opdook achter een golf, een stip die verdween en weer verscheen. Op een gegeven moment zag ik hem helemaal niet meer, en toen ik zijn hoofd eindelijk weer zag opduiken, leek het alsof hij wanhopig zijn armen naar me uitstrekte. Ik pakte gealarmeerd de verrekijker en toen ik die scherp had gesteld, zag ik dat hij onherroepelijk in het water aan het verdwijnen was, alsof hij zijn bewustzijn had verloren. Ik stond op uit mijn stoel, in grote paniek. Het strand was leeg en ik dacht onmiddellijk aan Kloster. Ik rende naar de bar om hem om hulp te vragen, al die andere dingen deden er op dat moment even niet meer toe. Maar toen ik de deur opendeed, was Kloster weg. Begrijp je? Hij was de enige die hem kon redden, maar toen ik de bar in rende was hij er niet meer. Hij was weggegaan!'
'En wat deed je toen?'
'Ik rende naar de volgende zone om de strandwachten daar te waarschuwen, en de eigenaresse van de bar belde de reddingsbrigade. Ze waren bijna een uur bezig om het lichaam uit het water te halen. Toen de reddingsboot bij het strand aankwam, drongen de mensen eromheen, alsof er een enorme vis was gevangen. Kleine kinderen gilden het uit van blijdschap en renden naar hun ouders om het nieuws te vertellen: er is iemand verdronken, er is iemand verdronken. De strandwachten hadden een deken over hem heen gelegd die zijn gezicht bedekte, maar zijn handen waren wel te zien. Ze waren blauw, en de aderen lagen als witte strepen aan de oppervlakte. Ze legden hem op een brancard en droegen hem naar de boulevard, waar de ambulance stond te wachten. Een politieagente kwam naar me toe en vroeg me om het telefoonnummer van zijn ouders. Het was alsof ik in de verkeerde droom terecht was gekomen. Ik voelde mijn benen onder me wegzakken en even later drong het tot me door dat er vanuit een andere, verre wereld dingen tegen me geroepen werden en dat een hand me klappen in mijn gezicht gaf. Ik opende mijn ogen en zag een menigte onbekende mensen om me heen staan, en het gezicht van de politieagente vlak bij dat van mij. Ik wilde haar bij haar arm pakken en "Kloster, Kloster" zeggen, maar ik viel opnieuw flauw. Toen ik weer wakker werd, lag ik in het ziekenhuis. Ze hadden me een kalmeringsmiddel gegeven en ik had bijna vierentwintig uur geslapen. Mijn moeder zei dat alles voorbij was. Er was de gebruikelijke autopsie verricht. De artsen zeiden dat de doodsoorzaak verstikking door onderdompeling was, waarschijnlijk veroorzaakt door onderkoeling en krampaanvallen, want het water was die ochtend erg koud geweest. De ouders van Ramiro waren uit Buenos Aires gekomen en hadden het lichaam meteen meegenomen om er hier in de stad bij te waken. Toen vertelde ik mijn moeder wat er de vorige ochtend was gebeurd, zoals ik het me herinnerde: mijn paniek toen ik Ramiro kopjeonder zag gaan en het moment waarop ik naar Kloster was gerend en hem niet in de bar had aangetroffen.
De enige dag dat hij eerder was weggegaan, zonder te hebben gezwommen. Mijn moeder zag daar niets vreemds in; het was duidelijk dat het die ochtend niet veilig was om de zee in te gaan. Op alle stranden hadden ze al vroeg de vlag voor "gevaarlijke zee" gehesen en het was heel goed mogelijk dat Kloster, volkomen terecht, had besloten om naar huis te gaan en pas de volgende dag weer te gaan zwemmen. Toen ik bleef volhouden, keek ze me bezorgd aan. Het was een ongeluk, zei ze, de wil van God. Ik denk dat ze bang was dat ik weer geobsedeerd zou raken en ze wilde dat ik er verder niet meer over sprak, in elk geval niet zolang ik in het ziekenhuis lag.'
'Denk je dat Kloster heeft staan kijken hoe jouw vriend verdronk en bewust is weggegaan, zodat hij het niet zou overleven?'
'Nee. Vanwaar hij zat kon hij de zee nauwelijks zien. Dat was het niet. Zo simpel was het niet. En ik begreep niet hoe het dan wel in elkaar zat, maar in elk geval was hij geslaagd in zijn opzet: dat Ramiro voor mijn ogen zou sterven.'
'Ben je nog teruggegaan naar het strand? Heb je hem de dagen daarna nog gezien?'
'Ik ben wel teruggegaan, maar niet direct. Ik had me opgesloten in mijn kamer en het enige wat ik deed was huilen. Ik herinnerde me vooral de geïrriteerde blik waarmee Ramiro bij me was weggelopen toen hij de zee in ging. En die vreselijke belediging die hij naar mijn hoofd had geslingerd. Dat was mijn laatste herinnering aan hem. Pas na twee of drie dagen besloot ik weer naar het strand te gaan. Ik was nu echt bang geworden voor Kloster en ik voelde me te zwak om hem onder ogen te komen. Maar op een dag, heel vroeg in de ochtend, liep ik er weer naartoe. Er was een nieuwe strandwacht en met al die mensen die in januari naar het strand kwamen leek alles er anders uit te zien. Ik wierp een blik in de bar: geen Kloster te bekennen. Ik ging naar binnen en sprak kort met de eigenaresse. Ze vertelde me dat de schrijver, zoals ze hem noemden, de dag na de dood van Ramiro was vertrokken. Hij had gezegd dat hij naar Buenos Aires terug moest om aan een nieuwe roman te beginnen. Ik ging aan de bar zitten, op de plek van Kloster, en keek naar de tafel waaraan Ramiro en ik altijd hadden ontbeten. Ik wilde door zijn ogen kijken. Alleen die paar tafeltjes en de stoel van de strandwacht waren goed zichtbaar, bij eb kon je de branding niet eens zien. Ik bleef nog een hele tijd zitten, totdat een ander stel aan de tafel ging zitten die van ons was geweest, en ik voelde dat ik bijna weer moest huilen. Op dat moment besefte ik dat ik geen dag langer in Villa Gesell wilde blijven en diezelfde avond ben ik teruggegaan naar Buenos Aires.'
'En dat was alles? Heb je nooit met de ouders van Ramiro gesproken?'
'Jawel, die ben ik gaan opzoeken zodra ik weer terug in de stad was. Maar nadat ik de hele zaak keer op keer tegen het licht had gehouden, had ook ik me er langzamerhand bij neergelegd dat het alleen een noodlottig ongeluk kon zijn geweest. Wat had ik hun anders moeten vertellen? Dat Kloster, om wraak te nemen op mij, vanwege een arbeidsconflict om een paar duizend peso, een plan had ontworpen om Ramiro om het leven te laten komen, op een manier waar ik zelf niet eens een vinger achter kon krijgen? Ik had per slot van rekening alleen maar een ongeluk gezien, en toen ik met ze sprak hadden ze al in zijn dood berust. Ze schaamden zich zelfs een beetje voor zijn roekeloze gedrag. Zijn moeder, die heel gelovig was en lid was van dezelfde congregatie als mijn vader, sprak tegen me over de innerlijke rust die volgt op de pijn wanneer je aanvaardt dat iemand er niet meer is. Toen ik naar buiten kwam, voelde ik me voor het eerst in al die tijd weer opvallend rustig. Ik bedacht dat wat het ook was wat Kloster van plan was geweest, hij het zonder twijfel had bereikt en dat we nu gelijkstonden wat betreft tragedies. Dat er met de dood van Ramiro, ook al klinkt het misschien luguber, een soort evenwicht was hersteld. Eén dode aan elke kant. Ik probeerde alles te vergeten en een paar maanden lang leidde ik een vrijwel normaal leven. Ik denk dat ik zelfs Kloster zou zijn vergeten als zijn naam niet steeds vaker in de krant werd genoemd en zijn boeken niet in alle etalages leken te liggen. Zo ging er een jaar voorbij. Toen het weer december werd, besloot ik om dat jaar niet zoals altijd met de familie naar Villa Gesell te gaan. Ik had het gevoel dat de zee en het strand te veel herinneringen zouden losmaken en bleef liever in Buenos Aires, alleen. Na Kerstmis vertrokken ze en ik maakte van die dagen gebruik om te studeren voor een tentamen. Ik had in mijn agenda gezet, om het niet te vergeten, dat ik mijn ouders op hun trouwdag moest bellen. Overigens denk ik niet dat ik er anders niet aan zou hebben gedacht: het was de dag voor de datum waarop Ramiro was verdronken. Ik wachtte tot 's avonds met bellen: ik ging ervan uit dat ze waarschijnlijk de hele dag aan het strand zouden zitten en ik wilde er zeker van zijn dat ze thuis waren wanneer ik belde.'
Ze stopte met praten, alsof er een verborgen raderwerk in haar geheugen was stilgevallen. Ze keek naar haar koffie op het tafeltje, sloeg haar ogen neer en de tranen, alsof ze die maar met moeite had weten in te houden, rolden stil over haar wangen. Toen ze haar ogen weer opsloeg, zaten er nog een paar in haar oogharen, die ze wegveegde met de rug van haar hand in een snel en schaamtevol gebaar. 'Om tien uur 's avonds draaide ik hun nummer en mijn moeder nam op. Ze was vrolijk, opgeruimd. Ze had haar paddenstoelentaart gemaakt en samen met mijn vader gedineerd: mijn broer Bruno was met zijn toenmalige vriendinnetje uitgegaan en Valentina logeerde bij een vriendin. Ze zei dat ze me misten en dat de vakantie zonder mij niet hetzelfde was. Ik antwoordde dat ze sentimenteel was geworden door de wijn. Daar moest ze om lachen, en ze gaf toe dat ze inderdaad wel het een en ander hadden gedronken om hun trouwdag te vieren. Daarna sprak ik ook nog even met mijn vader, waarbij we ons gebruikelijke grapje over de paddenstoelentaart maakten. Hij zei dat hij zich als een keurige echtgenoot had gedragen en alles had opgegeten. Ook hij klonk een beetje nostalgisch en ik moest beloven dat ik een weekend langs zou komen. Voordat hij ophing gaf hij me de zegen, net als toen we nog kinderen waren. Ik was die avond erg moe en viel voor de tv in slaap. Om vijf uur 's ochtends werd ik wakker omdat de telefoon overging; het was Bruno, mijn oudere broer. Hij belde vanuit het ziekenhuis van Villa Gesell. Mijn ouders waren met spoed opgenomen vanwege zeer hevige darmkrampen. Bij het stellen van de eerste diagnose hadden ze resten van de Amanita phalloïdes gevonden, een uiterst giftige paddenstoel die bij het zoeken gemakkelijk wordt verward met andere, wel eetbare soorten. Bruno was al afgestudeerd en kon een openhartig gesprek met de artsen voeren. Hij zei dat we ons op het ergste moesten voorbereiden: de toxinen die zich in het spijsverteringsstelsel hadden verspreid konden in een paar uur de lever vernietigen. Hij had gevraagd of ze met een ambulance naar Buenos Aires konden worden overgebracht, naar het ziekenhuis waar hij zijn arts-assistentschap deed. Hij dacht dat er misschien nog een kleine kans was op een levertransplantatie. Hij zou met ze meerijden in de ambulance. Ik vertrok naar het ziekenhuis om ze daar op te wachten. Zodra hij uitstapte, zodra ik zijn gezicht zag, wist ik dat ze dood waren.'
Ze zweeg andermaal, alsof haar gedachten opnieuw ver afdwaalden.
'Kan het zijn dat je moeder die paddenstoelen heeft verward met andere?'
Ze maakte een gebaar van onmacht met haar hoofd.
'Dat was voor mij het moeilijkst om te geloven. Ze verzamelde die paddenstoelen altijd in hetzelfde bosje en ze had daar nooit giftige soorten gevonden. Ze had een gids voor het zoeken van paddenstoelen en ze had ons aan de hand van de illustraties geleerd hoe je ze van elkaar kon onderscheiden, en nooit, in al die zomers die we daar hadden doorgebracht, hadden we ook maar één giftige soort gezien. Daarom mocht ook Valentina meehelpen met zoeken. Er werd onmiddellijk een onderzoek ingesteld. De biologen concludeerden dat het een betreurenswaardig, maar geen uitzonderlijk ongeluk was geweest. In bossen zonder giftige paddenstoelen kunnen van het ene op het andere seizoen ineens wel giftige soorten opduiken. Elke paddenstoel heeft duizenden reproductieve sporen en een stevige wind is voldoende om ervoor te zorgen dat ze op grote afstand op de grond terechtkomen en daar ontkiemen. En bovenal is deze soort heel moeilijk te onderscheiden van gewone champignons, zelfs voor mensen met ervaring. Het enige verschil waaraan je kunt herkennen dat het om de Amanita phalloïdes gaat, is de beurs of volva, een soort witachtige zak om de onderkant van de steel. Maar vaak wordt het bovenste gedeelte los gevonden of bevindt de beurs zich half onder de grond, of wordt hij bedekt door bladeren. Tijdens het onderzoek werden er inderdaad een paar zo gevonden, en een argeloze paddenstoelenplukker had ze gemakkelijk voor een andere soort kunnen aanzien. Volgens het rapport was het vooral onvoorzichtig geweest om een meisje van Valentina's leeftijd mee te laten zoeken. De meest waarschijnlijke hypothese was volgens hen dat Valentina paddenstoelen had geplukt zonder op die beurs te letten, dat ze de paddenstoelen, zonder beurs, naar mijn moeder had gebracht en dat die ze niet meer als de Amanita phalloïdes had herkend.'
'En wat was jouw hypothese?'
'Kloster. Kloster had het gedaan. Hij was weer in actie gekomen, net toen ik dacht dat alles achter de rug was. Ik wist het meteen toen ik het telefoontje van Bruno kreeg. Op het moment dat hij de naam van de paddenstoel noemde, wist ik dat als ik mijn mond zou opendoen, ik zou gaan gillen. Omdat ik hem zelf op het idee had gebracht.'
'Jij had hem zelf op het idee gebracht? Wat bedoel je?'
'In het jaar dat ik voor hem werkte, liet hij me soms kleine krantenberichten uitknippen en opbergen omdat hij die vanwege een bepaald detail intrigerend vond. Een keer liet hij me een bericht uitknippen over een vrouw die per ongeluk giftige paddenstoelen had klaargemaakt voor zichzelf en voor haar kleindochter. Een paar uur later waren ze allebei na een verschrikkelijke doodsstrijd gestorven. Wat zijn aandacht had getrokken was het feit dat de vrouw zichzelf als een ervaren paddenstoelenplukster had beschouwd. Hij zei dat mensen met veel ervaring vaak het minst oplettend zijn, en dat hij bij het bedenken van de plots van zijn misdaadromans altijd juist daarnaar op zoek was, naar de vergissing van de kenner. In het bericht werd en passant vermeld dat de giftige paddenstoelen precies van die soort waren, de Amanita phalloïdes. Ik heb hem toen uitgelegd waarom het zo gemakkelijk was om die te verwarren met eetbare paddenstoelen. Ik heb zelfs een tekening voor hem gemaakt, met de hoed, de steel, de ring en de beurs. En ik heb hem verteld over andere, minder bekende soorten die ook gevaarlijk waren. Het gaf me een gevoel van trots dat ik hem iets kon vertellen wat hij niet wist en ik wel. Hij vroeg me verbaasd hoe ik aan die kennis was gekomen en toen heb ik het hem verteld ... Ik heb alles verteld: hoe mijn moeder ons alle drie aan de hand van die illustraties had geleerd hoe je paddenstoelen van elkaar kon onderscheiden. Het bosje achter het huis in Villa Gesell. De paddenstoelentaart op hun trouwdag. Het grapje met mijn vader over zijn jaarlijkse opoffering.'
'Maar hij wist niet wanneer hun trouwdag was, of wel?'
'Jawel, dat wist hij wel, en ik denk niet dat hij dat vergeten was. 28 december. Ik had die datum zijdelings genoemd en hij had me gevraagd of er een speciale reden was waarom ze juist die datum hadden uitgekozen. Hij had in een van zijn boeken over religie gelezen dat veel christelijke paren na de moord op de onnozele kinderen juist die dag uitkiezen om te trouwen, als symbool voor het overwinnen van de dood, als teken dat er een nieuwe cyclus begint. En er was nog iets: ik had hem al die tijd niet meer gezien. Sinds de dood van Ramiro was ik hem nergens meer tegengekomen. Maar op de dag van de begrafenis, toen we naar de uitgang liepen, was hij er ook.'
'Bedoel je dat hij bij de begrafenis van je ouders is geweest?' vroeg ik ongelovig.
'Nee, dat niet. Ik zag hem in de verte, in een van de zijpaadjes, bij een van de graven, ik neem aan bij dat van zijn dochter. Hij zat gehurkt, met zijn hand uitgestrekt naar de grafsteen, en leek tegen haar te praten, ik dacht althans dat ik zijn lippen zag bewegen. Ik persoonlijk denk dat hij expres die dag was gegaan, zodat ik hem zou zien.'
'Kon het geen toeval zijn? Misschien was het de verjaardag van zijn dochtertje. Of de dag van de week dat hij altijd naar haar graf ging.'
'Nee, ze was in augustus jarig. Ik denk dat hij daar maar met één doel was: hij wilde zich laten zien, zodat ik zou weten dat ook deze twee doden onderdeel van zijn wraak waren. Dat we niet, zoals ik had gedacht, quitte stonden. In feite had hij me vanaf het begin gewaarschuwd. Hij had het me duidelijk gezegd. Ik had het alleen niet begrepen.'
'Wat had hij dan tegen je gezegd?'
'Wat me zou overkomen. Maar je zou me toch niet geloven als ik het je vertelde. Dat is me al een keer eerder gebeurd, mijn eigen broer geloofde me niet. je zou het met je eigen ogen moeten zien,' en ze boog een beetje naar voren, alsof ze besloten had een deel van het geheim prijs te geven. 'Het heeft te maken met de bijbel die hij me tijdens de bemiddelingszitting gaf.'
Ze was zachter gaan praten, en op dit punt aangekomen zweeg ze, met haar ogen strak op mij gericht, alsof ze me deelgenoot had gemaakt van haar allerdiepste geheim en niet helemaal zeker wist of ik deze openbaring wel waard was.
'Heb je hem bij je?'
'Nee, dat durfde ik niet, want het is het enige bewijs dat ik heb tegen hem. Ik wilde je vragen om nu met me mee te gaan naar mijn huis, zodat ik je hem kan laten zien.'
'Nu?' vroeg ik, waarbij ik onwillekeurig op mijn horloge keek. Het begon al te schemeren en ik zag dat ik meer dan drie uur naar haar had zitten luisteren. Maar Luciana leek niet van zins om me los te laten.
'We zouden nu meteen kunnen gaan, ja. Het is maar een klein stukje met de metro. Eigenlijk wilde ik je sowieso al vragen of je me naar huis zou willen brengen. Ik ben de laatste tijd nogal bang om alleen thuis te komen wanneer het al donker aan het worden is.'
Waarom zei ik ja, terwijl alles in me nee zei? Waarom verzon ik geen excuus om afscheid van haar te kunnen nemen en nam ik geen duizend kilometer afstand van haar? Er zijn momenten in het leven, zeldzame momenten, dat je de fatale gevolgen van een kleine handeling voor je ziet. Dat je je bewust bent van de duizelingwekkende tweesprong waar je voor staat. Van je eigen ondergang die op de loer ligt achter een triviale beslissing. Ik wist die middag, boven al het andere, dat ik niet verder naar haar moest luisteren. Maar alsof ik geen weerstand kon bieden aan de gelatenheid en de passiviteit die horen bij het hebben van medelijden, of van goede manieren, stond ik op en volgde haar naar buiten.